Geven van organen geen opdracht maar geschenk
Hoewel er bezwaren zijn tegen de nieuwe donorwet, kunnen we er ons voordeel mee doen door eindelijk het donorregister in te vullen. De Bijbel is ook bij orgaandonatie een licht op ons pad.
Vorig jaar daalde het aantal orgaandonaties (RD 13-1). Het CBS meldt dat in de grote steden en op de Biblebelt het kleinste aantal mensen toestemming geeft voor orgaandonatie. Terwijl de meerderheid van de bevolking, ook in de gereformeerde gezindte, aangeeft wel een donororgaan te willen ontvangen. Dat geeft te denken. Een dergelijke mentaliteit wordt bij de goddelozen gevonden (Psalm 37:21).
Veel mensen zien af van orgaandonatie uit angst dat het leven misschien wel bekort wordt of dat de juiste behandeling hun onthouden wordt, of om maar niet over het eigen levenseinde te hoeven nadenken. Van de ongeveer 135.000 mensen die jaarlijks overlijden, zouden er zo’n 750 een of meer organen kunnen doneren, omdat zij in het ziekenhuis komen te overlijden onder omstandigheden die orgaandonatie mogelijk maken. Vorig jaar gaf minder dan de helft hiervoor toestemming. Nog eens 14.000 mensen kunnen, hoewel geen orgaandonor, toch weefseldonor zijn, maar in slechts 2200 gevallen wordt toestemming gegeven.
Ingespeeld op gevoelens
Het valt ook niet mee om helder te krijgen waar het bij orgaandonatie om gaat en hoe dit verloopt. Juiste informatie is moeilijk te vinden: er wordt veelal geredeneerd vanuit een bepaalde vooringenomenheid en ingespeeld op gevoelens van angst of juist altruïsme. Tot overmaat van ramp wordt vanuit christelijk perspectief veelal gesteld dat de Bijbel geen eenduidig antwoord geeft. Dat is de invloed van het postmodernisme op ons denken: ieder z’n eigen waarheid. Echter, als Prediker stelt dat er niets nieuws onder de zon is en David me leert dat Gods Woord een licht op ons pad is, moet er toch meer over orgaandonatie te zeggen zijn.
Bij orgaandonatie gaat het om zaken waar de Bijbel duidelijk over is: het menselijke leven, ons lichaam, geven en ontvangen. Het menselijke leven is kostbaar. De waarde ervan is bepaald met de grootheid van onze Schepper en hangt niet af van iemands mogelijkheden of beperkingen. Sinds de zondeval is het menselijke leven in deze wereld onderhevig aan ziekte en dood. Ziekten mogen en moeten bestreden worden met de middelen die er zijn. Maar als de dood onherroepelijk komt, mag ze ook niet tegengehouden worden. Behandelingen die niet baten of het sterven rekken, moeten gestaakt worden. Al deze zaken zijn Bijbels en gelukkig diep ingebed in het Nederlandse gezondheidszorgsysteem. Pas als duidelijk wordt dat de dood onherroepelijk is, mag een behandelende arts de vraag stellen of de stervende of overleden persoon toestemming gaf voor orgaandonatie.
Hersendood
De verwarring omtrent orgaandonatie gaat vaak over het begrip hersendood (hoewel dit slechts 150 van de 750 potentiële orgaandonoren betreft) en de vraag of artsen „wel alles doen wat mogelijk is.” Deze vraag staat in principe los van de vraag of orgaandonatie toegestaan is. Wederzijdse openheid en vertrouwen zijn wezenlijk in de gezondheidszorg en mogen nooit onder druk komen te staan vanwege beslissingen die genomen worden. Bij blijvende vragen over (het staken van) een behandeling kan men in Nederland altijd een second opinion of advies van bijvoorbeeld patiëntenverenigingen vragen.
Het begrip hersendood is overigens niet ontstaan om organen van comateuze patiënten te kunnen verkrijgen, maar om helder te krijgen wanneer iemand overleden is. Het sterven is een ondoorgrondelijk proces (Prediker 12), maar de huidige stand van de medische technologie vraagt om criteria waarop we het medisch handelen kunnen baseren. Het huidige begrip hersendood en het protocol dat daarop is gebaseerd, is niet on-Bijbels en het meest inzichtelijke dat we hebben: als iemands hersenen dood zijn, dan is die persoon overleden, ook al klopt het hart nog. Wie daaraan twijfelt, kan in deze omstandigheden geen toestemming geven voor orgaandonatie. Men kan dan nog wel toestemming geven na een overlijden waarbij ook het hart niet meer klopt.
Gebalsemd
Ons lichaam is door God gegeven en is de drager van ons leven. Het mag daarom niet misbruikt of verminkt worden. Dat laatste betekent niet dat het zo intact mogelijk begraven moet worden. Jozef werd gebalsemd (Genesis 50), waarbij de inwendige organen weggenomen werden. Als het ons leven kan redden of ons van een ziekte kan genezen, mogen er lichaamsdelen of organen verwijderd worden, want ons leven is meer dan ons lichaam. Sterker nog, Jezus roept ons ertoe op om in het uiterste geval zelfs oog of hand te verwijderen, indien dit een struikelblok wordt om het eeuwige leven te beërven.
Over geven (doneren) is de Bijbel duidelijk: het is beter dan ontvangen (Handelingen 20). Er wordt wel eens gesteld dat orgaandonatie geen daad van naastenliefde kan zijn, omdat dan iedereen verplicht zou zijn om zijn organen te doneren. Echter, ál ons doen en laten moet voldoen aan de enige norm die ons gegeven is: „Hebt uw naaste lief als uzelf.” Het zijn de omstandigheden die uitmaken of iemand verplicht is tot het doen van een specifieke daad van naastenliefde. Vergelijk dit bijvoorbeeld met pleegzorg: het is duidelijk een daad van naastenliefde om pleegkinderen in je gezin op te nemen, maar niet iedereen is in de gelegenheid om dit te doen. In ieder geval is het waar wat Irenaeus van Lyon heeft gezegd: „Zo lang iemand de middelen heeft om wel te doen aan zijn naaste, en het niet doet, die moet gerekend worden als een vreemdeling van de liefde van God.”
Ogen uitgegraven
Maar is het Bijbels gezien dan ook toegestaan om je organen te geven? In Galaten 4 herinnert Paulus de Galaten eraan dat hij hun de eerste keer „in zwakheid van het lichaam” het Evangelie verkondigd heeft. Het vervolg maakt duidelijk welke: als het mogelijk was geweest hadden de Galaten zelfs hun ogen uitgegraven en aan Paulus gegeven. Wie deze tekst niet letterlijk maar figuurlijk wil opvatten, moet bedenken dat elk figuurlijk spreken altijd een letterlijke achtergrond kent, zoals in alle spreekwoorden. Op z’n minst betekent dit dat onze organen hiermee niet van ”geven” uitgesloten kunnen worden.
Wat zijn dan de omstandigheden die iemand ontslaat van de plicht tot deze vorm van naastenliefde? In de eerste plaats moet de naastenliefde betracht worden in de volgorde die de Bijbel ons geeft. Dat betekent dat we de onbekende naaste niet kunnen dienen met het geven van onze organen, als onze nabestaanden daar zwaarwegende bezwaren tegen hebben. Ook kunnen er andere omstandigheden zijn waardoor het niet proportioneel is om orgaan- of weefseldonor te willen zijn. In de tweede plaats moeten we bedenken dat het niet aan ons is of we ooit in de feitelijke omstandigheden komen dat we onze organen kunnen doneren. God bepaalt het moment en de wijze waarop we sterven. Daarmee wordt het geven van onze organen niet een opdracht maar een geschenk.
De auteur is voormalig chirurg.