Poëtische wandeling door West-Twente
Titel:
”Literaire wandelingen in Overijssel, Almelo en West-Twente”
Auteur: Gerrit Kraa
Uitgeverij: Waanders, Zwolle, 2004
ISBN 90 400 8950 7
Pagina’s: 144
Prijs: € 14,95. Verschillende schrijvers uit West-Nederland hebben een periode vertoefd en gewerkt in West-Twente. Dit blijkt uit het boekje ”Literaire wandelingen in Overijssel, Almelo en West-Twente”. Gerrit Kraa nam deze literaire route voor zijn rekening. Het wetenswaardige boekje neigt naar volledigheid, het loopt van Algra tot Zandwijk en van Belcampo tot (Mientje) Vrijdag.
De wandeling begint bij het Almelose stadhuis, dat de vorm van een schip poogt te suggereren en daardoor de Almelose dichter Claude Onvlee (1935) tot het volgende poëem bracht:
Almelo - stadhuis
Het stadsbestuur is er voorgoed gestrand.
Het schip zal nooit de haven meer verlaten.
De waterwegen zijn allengs verzand.
Van baggeren heeft niemand hier verstand.
Het gedicht handelt over het verstarde openbaar bestuur, waarmee het ook nooit meer goed komt. Het vormt de opmaat voor de rest van dit jongste boekje uit de serie die handelt over plaatsen, bouwwerken en voorwerpen die op de een of andere manier met schrijvers of schrijven in verband staan, of soms met elkaar in verband kunnen worden gebracht. Via de werkplek van de dichter J. C. Bloem op de Almelose gemeentesecretarie wandelt Kraa langs de openbare bibliotheek met literair café de Meridiaan, waar veel schrijvers hun zegje deden.
De Gravenallee en het park met namen in eeuwenoude boombasten inspireerden Willem M. Visser tot het gedicht ”Hoe zal ik spreken”. De breekbare gestalte met vlinderdas zie je zo voor je.
Maar we volgen niet alleen literaire gewrochten, balancerend op de grens van begrip en onbegrip, we lezen ook van Joke Wanschers (Dieka), die optrad in de Wierdense Revue, Okke Jager, die predikant was in de Aastad, en G. B. Vloedbeld, die Mans Kapbaarg in zijn platte schelmenroman onsterfelijkheid bezorgde.
Kort verblijf
Opmerkelijke lijnen zijn er tussen westerse grachtengordels en oostelijke contreien: de schrijver Kester Freriks woonde een tiental jaren in Almelo en noteerde dat in een van zijn boeken. Toon Tellegen vertelt in ”De trein van Pavlovsk en Oostvoorne” over de herinneringen van zijn grootvader Egbert Engberts, die werd geboren als nazaat van de Ruslui in Sint-Petersburg.
Dan zitten we eigenlijk al in Vriezenveen, waar we kennismaken met de levende en almaar publicerende legende Johan Hosmar (1920). Verder de dichters Jo Stegeman-Smelt en Derk Webbink. Het aardige van dit aangenaam voortkabbelende boekwerkje is dat er geen onderscheid is gemaakt tussen schrijvers die in de standaard- en schrijvers die in de streektaal publiceren. Een natuurgetrouwe nabootsing van de werkelijkheid, waarin landelijk geaccepteerde dialecten en dialecten met een kleiner bereik als gelijkwaardige communicatiemiddelen dienstdoen.
Van het veendorp gaat het naar Wierden. Daar worden hoofdredacteur Han Pape van het Twentse opinieweekblad De Roskam en zijn karakteristieke woning vermeld. De hieraan ten grondslag liggende verdienste is het uitgeven van die eigenzinnige krant die lange tijd de voortreffelijke gewoonte had wekelijks paginagroot een gedicht uit de wereldliteratuur in het Twents af te drukken.
Enter is aanwezig met de schrijvende en dichtende politiecommandant Jannes Slot en Gerrit Kraa zelf natuurlijk als de geestelijke vader van onder andere ”De zoon van de zompschipper”. Rijssen heeft zijn grote dialectwoordenboekenmaker mr. Karel Diederik Schönfeld Wichers en zijn fantasierijke en omstreden broer Belcampo, tegenover wie Kraa geen groter tegenpool had kunnen plaatsen dan Mientje Vrijdag, „mystiek gelovend, brieven schrijvend naar medegelovigen in heel het land, naar gekenden die de geheimenis van het geloof deelden.” Het citaat uit een van haar brieven laat iets zien van het pure geloof van Mientje Vrijdag, die in Rijssen nog lang niet vergeten is.
Mincomplexen
Het boek heeft een handzaam oblongformaat dat goed onder een fietsstuurklem past. De ringband maakt het gemakkelijk de bladzijden al lezend, wandelend of fietsend om te slaan. Achterin zit een kaart van Twente met de literaire route en alfabetische lijst van dichters en schrijvers die aan bod komen. Marycke Naber schoot haarscherpe en werkelijk bekijkenswaardige foto’s, wat het tot een aangenaam blader- en kijkboekje maakt dat ook heel goed in een (tuin)stoel genoten kan worden.
De uitgave is een probaat medicijn tegen manifeste oosterse mincomplexen. Na lezing moest ik de chauvinistische neiging krachtig onderdrukken om de Twentse rug ál te kordaat te rechten vanwege de wereld aan (on)denkbare literaire (dwars)verbindingen van de Tubantenstreek met de rest van Nederland.
Kraa heeft in samenwerking met Tonnie Peters en Gees Bartels van de Overijsselse Bibliotheekdienst (OBD) een enorme hoeveelheid Nederlandse en Twentse schrijvers en aanverwante gegevens op een rij gezet. De argeloze lezer kan niet altijd beoordelen of alle informatie klopt of volledig is, maar als ingezetene van Rijssen zeg ik op Twentse wijze: „Er volgens mij niet veel vergeten.”
Het boek kon totstandkomen door een flinke financiële bijdrage van het Prins Bernhard Cultuurfonds Overijssel en de provincie Overijssel. Grote subsidiebedragen werken vaak als aanmoedigingsprijzen voor uitgaven die beter aan de marktwerking ten onder hadden kunnen gaan, maar voor dit boekje maak ik graag de spreekwoordelijke uitzondering.