Gemeentevorming in Israël niet makkelijk
Titel:
”Trouw aan Israël”, onder redactie van C. J. Meeuse, G. Roos en C. Sonnevelt
Uitgeverij: Den Hertog, Houten, 2004
ISBN 90 331 1819 X
Pagina’s: 239
Prijs: € 19,95. Dat in de Gereformeerde Gemeenten de bezinning op Israël op gang gekomen is, was al eerder gebleken: een jaarlijkse studiedag, de benoeming van een speciaal deputaatschap, diverse publicaties - het wijst alles op de op gang gekomen reflectie. Recent kwam er weer een bewijs: de verschijning van het boek ”Trouw aan Israël”, waarin een aantal aspecten van de aan de orde zijnde problematiek wordt besproken.
Het boek is totstandgekomen in samenwerking met het genoemde deputaatschap. De bundel verscheen onder redactie van ds. C. J. Meeuse, ds. C. Sonnevelt en G. Roos. Daarnaast hebben de predikanten W. Silfhout en C. Neele bijdragen geleverd.
We kunnen blij zijn met die bezinning en met het boek als resultaat ervan. Zoals we ook blij kunnen zijn met wat door het deputaatschap intussen al kon en mocht worden gedaan. Een belangrijke draad die door dit boek heenloopt is de afwijzing van de vervangingsgedachte, die in het verleden ook binnen de Gereformeerde Gemeenten opgeld deed. Maar met het afwijzen van deze gedachte bezwijkt men toch niet voor de verleiding om nu ook maar de roeping om de Joden het Evangelie te verkondigen af te wijzen. Terecht wordt betoogd dat er buiten Jezus en buiten het geloof in Hem geen zaligheid is.
Bijzonder te waarderen is ook de wijze waarop ds. Sonnevelt ingaat op de vraag of Israël nog altijd Gods volk genoemd mag worden en hoe hij de uitdrukking ”geheel Israël” in Romeinen 11 uitlegt. En er zijn nog meer waarderende opmerkingen te maken, omdat er veel in het boek staat waar we van harte mee instemmen. Als ik toch een paar mogelijk wat kritische opmerkingen maak, is dat niet om daarmee weer terug te nemen wat ik zojuist schreef.
Terugkeer
Ds. Silfhout schrijft over de landbelofte en zoekt een antwoord op de vraag of die belofte nog altijd geldt. Hij doet dat uitermate voorzichtig, bijna aarzelend. Hij durft het bijvoorbeeld niet aan om in de terugkeer van de Joden naar hun eigen land een vervulling van Gods belofte te zien. Er is namelijk geen sprake van een voorafgaande bekering. Hij gaat hierin heel anders te werk dan bijvoorbeeld een andere predikant van de Gereformeerde Gemeenten, R. Boogaard, wiens mening wel wordt aangehaald.
Ds. Neele schrijft onder andere een hoofdstuk dat handelt over de aard van de Joodse ceremoniën. Dit laat naar mijn gevoelen toch nog wel wat vragen onbeantwoord.
G. Roos schrijft twee hoofdstukken, waarin hij onder andere laat zien hoe er een omslag is gekomen in het denken met betrekking tot de roeping van de christelijke kerk tegenover Israël, met name na de Tweede Wereldoorlog en hoe toen meer en meer de dialoog met Israël de plaats ging innemen van de verkondiging van het Evangelie aan Israël. In die context heeft het deputaatschap binnen de Gereformeerde Gemeenten duidelijk positie gekozen.
Ook aan het chiliasme wordt aandacht gegeven, ruimschoots zelfs: drie hoofdstukken, geschreven door drie verschillende scribenten, belichten dit thema. Het was dan ook welhaast onvermijdelijk dat er overlappingen zouden ontstaan.
Chiliasme
Ds. Meeuse geeft nog weer eens aan dat hij niet uit de voeten kan met de onderscheiding die gemaakt wordt tussen premillennialisme (of prechiliasme) en postmillennialisme (of postchiliasme). Hij lijkt dat te doen om de positie van verschillende oude schrijvers veilig te stellen, die geloofden in een toekomstige bekering van Israël en in verband daarmee in een periode van grote uitbreiding van het Evangelie in de gehele wereld - een vrederijk. Het meest uitgesproken voorbeeld op Nederlandse bodem is wellicht Wilhelmus à Brakel. Meeuse wil dat geen chiliasme noemen.
Ik wil hem daarin gelijk geven. Maar wat ik niet begrijp is waarom dan niet gewoon gezegd zou mogen worden dat het standpunt van deze mensen het postmillennialisme is. Het komt mij voor dat er in dit boek een te grote vrees heerst voor dit standpunt, dat de eeuwen door in de kerk altijd een plaats heeft gehad. Te nadrukkelijk wordt in deze hoofdstukken (met name in het hoofdstuk geschreven door Roos) het chiliasme gezien als iets wat de eeuwen door alleen maar behoorde bij sekten en sektarische stromingen in de kerk. Maar dat doet aan de feiten niet geheel recht.
Ik houd wel een paar vragen over. Dat is zo’n wonder niet, want het boek is beknopt gehouden en de aan de orde gestelde materie is erg complex. Wat bijvoorbeeld geschreven wordt over de vraag of de tempel ooit nog zal worden herbouwd, is wel erg beknopt. Van alle vragen die overblijven stel ik er echter maar één.
Identiteit
Wat wordt met het werk in Israël beoogd? Als het onder Gods zegen nu zal mogen komen tot gemeentevorming in Israël -en dat hopen we van ganser harte!- hoe zal de gemeente dan zijn? Neele zegt wel dat er geen plaats meer is voor Joodse ceremoniën, maar welke dag zal voor die gemeente de rustdag zijn? Roos wijst de spottend bedoelde opmerking dat er dan een gereformeerde gemeente in Nazareth bij zal komen (!) terecht van de hand. Maar wat zal dan wel het karakter van die gemeente zijn? Welke theologie geldt daar? Welke tradities gaat men volgen? Hoe sluit het beleid in die gemeente van Messiasbelijdende Joden straks aan bij de worsteling tot behoud van eigen identiteit, die op dit moment binnen de Gereformeerde Gemeenten gaande is? Heus, ik bedoel die vraag niet denigrerend, want ik ben veel te blij met de intenties. Maar er liggen hier nog wel vragen.