Koning loopt in ‘Indië’ op eieren
Nederland wroet graag in het verleden, Indonesië kijkt liever vooruit. Het is dan ook de vraag welke aandacht de dekolonisatie van Nederlands-Indië dit jaar krijgt: volgende maand tijdens het staatsbezoek van koning Willem-Alexander en koningin Máxima aan Indonesië, en later als dat land 75 jaar onafhankelijkheid viert.
Een verband tussen beide gebeurtenissen? De data liggen in elk geval ver bij elkaar vandaan: het staatsbezoek heeft plaats van 10 tot 13 maart, terwijl het vroegere overzeese gebiedsdeel 17 augustus 1945 als zijn onafhankelijkheidsdatum beschouwt. Er kan bewust naar gestreefd zijn ver bij die datum weg te blijven.
Het vorige staatsbezoek aan Indonesië, in 1995, leverde pijnlijke situaties op. Koningin Beatrix, prins Claus en prins Willem-Alexander kwamen toen van 21 tot 31 augustus. De Indonesiërs waren gepikeerd omdat Nederland het bezoek niet op 17 augustus wilde laten beginnen. De koninklijke gasten werden dan ook kil ontvangen. President Soeharto liet hen meermalen wachten of kwam niet opdagen. In het bijzijn van de vorstin zouden Nederlandse en Indonesische veteranen elkaar ontmoeten op een ereveld, maar dat werd een mislukking: de Indonesiërs kwamen niet, want hun regering gaf er geen toestemming voor.
Het wordt als Beatrix’ minst succesvolle staatsbezoek beschouwd. Tien jaar later tekende de Volkskrant uit de mond van regeringsfunctionarissen op dat de koningin in 1995 excuses aan Indonesië had willen aanbieden voor de fouten die Nederlanders daar tijdens de militaire acties in de jaren 1945-1949 hebben gemaakt. Premier Kok hield dat tegen, omdat dit tegen het zere been van een deel van de Nederlanders –onder wie Indiëveteranen– zou zijn geweest.
Feitelijk erkend
Nederland hield voor het toenmalige Indië vanouds een andere onafhankelijkheidsdatum aan: op 27 december 1949 ondertekenden koningin Juliana, minister-president Drees en de Indonesische vicepresident –en sinds een week ook premier– Mohammed Hatta in het Koninklijk Paleis op de Dam in Amsterdam de soevereiniteitsoverdracht, die officieel drie dagen later inging.
De datum 17 augustus 1945 werd niet erkend. Minister Bot van Buitenlandse Zaken verklaarde op 15 augustus 2005 echter in Den Haag bij de jaarlijkse herdenking van het einde van de Tweede Wereldoorlog: „Het wordt tijd dat we klare wijn schenken. Mijn aanwezigheid woensdag in Indonesië betekent dat de Nederlandse regering erkent dat het land de facto op 17 augustus 1945 onafhankelijk werd. Al vele jaren wonen Nederlandse vertegenwoordigers de herdenking van de 17e augustus bij. Nu kom ik er namens het voltallige Nederlandse kabinet en ik zal het Indonesische volk uitleggen dat dit moet worden gezien als een erkenning van die datum.”
Hij voegde eraan toe: „Pas als je op de top van de berg achterom kijkt, zie je wat de kortste weg was. Achteraf zeggen we dat Nederland eind jaren 40 meer militair geweld heeft toegepast dan nodig was. Voor intensivering van de relatie tussen Nederland en Indonesië is het noodzakelijk dat we oud zeer uit de weg ruimen.” En: „We moeten durven toegeven dat de belangen van de Indonesische bevolking voor veel Nederlanders op de tweede plaats kwamen.”
Geen excuses
In Jakarta liet Bot zich in soortgelijke bewoordingen uit. „Een groot aantal mensen is om het leven gekomen door acties van Nederlandse kant”, zei hij tijdens een bezoek aan zijn Indonesische collega N. Hassan Wirajuda. Die sprak over een „historisch moment” en verwelkomde de „politieke en morele” aanvaarding door Nederland van 17 augustus 1945 als datum van de Indonesische onafhankelijkheid.
Voor het eerst was nu een lid van de Nederlandse regering bij de herdenking aanwezig. Ook Bot ging in zijn rede niet zo ver om zijn excuses aan te bieden namens de Nederlandse regering. Wirajuda zei dat Indonesië daarop ook helemaal niet zit te wachten. Nederland moet volgens hem zelf met de gebeurtenissen in het reine komen, vond hij.
Volgens Bot kwam Nederland door de grootschalige inzet van militaire middelen „als het ware aan de verkeerde kant van de geschiedenis te staan.” Dat deed volgens de regering niets af aan de inzet van de Nederlandse militairen: zij gingen in opdracht van de regering, opereerden op grondgebied waar Nederland soeverein was en maakten er het beste van.
Bots spijtbetuiging leverde veel positieve reacties op. Een kritisch geluid kwam van VVD-Kamerlid Van Baalen: „In Indonesië bestaat voor spijt, laat staan voor excuses van Nederlandse zijde weinig tot geen belangstelling.”
Veteranen
Bij staatsbezoeken aan landen waarmee Nederland een nauwe relatie heeft (gehad), luisteren de samenstelling van het programma en de inhoud van de toespraken extra nauw. Wat betekent het bijvoorbeeld dat het traditionele staatsdiner in het bezoek volgende maand is vervangen door een lunch en dat daardoor de gebruikelijke tafelredes van beide staatshoofden achterwege blijven? Ze komen vooraf wel met een gezamenlijke persverklaring.
Er zijn meerdere groepen die scherp zullen toezien op wat de koning volgende maand tijdens het bezoek doet en zegt. Zoals de Nederlandse militairen die zich in Indië jarenlang inzetten. Dat zijn inmiddels allemaal 90-plussers, met uitzondering van degenen die later in Nieuw-Guinea dienden, dat nog tot 1962 onder Nederlands gezag bleef. Het merendeel van de veteranen reageerde in 2005 overigens positief op de uitspraken van minister Bot. Zijn geste richting Indonesië hielp „de strijdbijl te begraven”, zei de Vereniging Oud Militairen Indiëgangers (VOMI), die er „volledig begrip” voor had.
Ruim 200.000 soldaten dienden in de naoorlogse jaren in Nederlands-Indië. Meer van 6200 van hen overleefden het niet. De meesten waren nog geen 25 jaar oud. De slachtoffers worden jaarlijks op de eerste zaterdag van oktober herdacht bij het Nationaal Indiëmonument 1945-1962 in Roermond. Premier Balkenende onderstreepte daar in 2005 de spijtbetuiging van zijn minister van Buitenlandse Zaken: „De scheiding van Nederland en Indië verliep gewelddadiger en pijnlijker dan nodig was. Maar dat laat onverlet het respect dat u als veteranen toekomt. U ving de klappen op. We gedenken de gevallenen met groot respect. Ik weet dat de vraag naar het waarom blijft knellen.”
Indische wortels
Dan is er de Indische gemeenschap, waarvoor de Indonesische onafhankelijkheid betekende dat men –vaak noodgedwongen– naar Nederland moest verhuizen. Twee miljoen Nederlanders hebben ergens in hun familie een band met Indië. Bij een aantal van hen roept elke welwillende geste richting Indonesië bedenkingen op: de regering van de archipel heeft volgens hen tal van bevolkingsgroepen onrecht aangedaan, of doet dat nog steeds.
Als centraal punt voor de Indische organisaties opende koning Willem-Alexander in Den Haag op 27 juni vorig jaar Nationaal Museum Sophiahof. Tal van Nederlanders hebben een economische band met Indonesië. Kerken verrichtten er zendingswerk of doen dat nog steeds.
Het Indische verleden houdt Nederland bezig, dat blijkt ook uit de vele boeken die erover verschenen. Het Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen en Museum Bronbeek in Arnhem krijgt in 2022 een expositie die meer dan ooit een zorgvuldige presentatie moet geven van de geschiedenis van Nederlands-Indië. „We proberen weg te komen van de verlammende zoektocht naar schuld”, zei luitenant-kolonel Van Dreumel, de commandant van Bronbeek.
Groot onderzoek
Het kabinet besloot eind 2016 een diepgaand onderzoek te laten instellen naar „onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950.” Het wordt uitgevoerd door het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies. Directe aanleiding was het proefschrift ”De brandende kampongs van generaal Spoor” van historicus Rémy Limpach, die stelde dat de Nederlandse krijgsmacht zich structureel te buiten is gegaan aan grensoverschrijdend geweld.
De uitkomsten van het onderzoek worden volgend jaar verwacht. Intussen hebben critici al de verwachting uitgesproken dat de conclusies voor de Nederlanders gunstig zullen uitvallen. Anderen vrezen juist voor eenzijdige nadruk op Nederlandse misdragingen en onvoldoende aandacht voor wat de Indonesische vrijheidsstrijders en ”rampokkers” hebben aangericht, onder hun eigen bevolking, maar ook toen ze tijdens de Bersiap –in het vacuüm na de Japanse capitulatie– vele duizenden Nederlanders en Indische Nederlanders om het leven brachten.
Schadevergoeding
Het optreden van de Nederlandse troepen leidde al tot rechtszaken waarin nabestaanden van slachtoffers van massa-executies op Java en Sulawesi schadevergoedingen kregen toegekend. De Nederlanders die zich hiervoor beijveren, het Comité Nederlandse Ereschulden, ondersteunen de vijf nabestaanden die zich per brief –gericht aan de koning, met een kopie aan de Indonesische president Joko Widodo– verzetten tegen het komende staatsbezoek. Het koningspaar is wat hen betreft niet welkom zolang Nederland niet volledig erkent dat Indonesië op 17 augustus 1945 onafhankelijk werd. Ook eisen ze excuses voor mensenrechtenschendingen en willen ze een „onmiddellijke en rechtvaardige afrekening van de schadevergoeding aan de slachtoffers.”
Als Nederland de onafhankelijkheidsdatum erkent, zal het een hoge schadevergoeding moeten betalen, omdat het dan toegeeft dat het tussen 1945 en 1949 een soevereine staat heeft aangevallen, zegt het comité. Dat is echter de vraag. Volkenrechtelijk gezien is een land pas onafhankelijk als dat ook door anderen landen wordt erkend. In het geval van Indonesië hebben de meeste landen en ook de Verenigde Naties dat pas in 1949 gedaan.
Toekomstgericht
Indonesiërs vinden intussen dat Nederland zich te veel op het verleden fixeert. Dat bleek in 2005 al uit de reactie van minister Wirajuda op de spijtbetuiging van zijn collega Bot. Het werd eerder al duidelijk toen veteranen na vele jaren voor het eerst terugkeerden in het eilandenrijk waar ze als militair actief waren geweest. Tot hun verrassing bleken ze er welkom te zijn.
Het vorstelijk bezoek in maart richt zich vooral op de toekomst. Het seminar in Amsterdam dat het koningspaar dinsdag, in de aanloop naar het staatsbezoek, bijwoonde, had als thema: ”Indonesia and the Netherlands: a joint future”. Zoals de Rijksvoorlichtingsdienst het verwoordt: „Het staatsbezoek is een bevestiging van de brede en hechte relatie tussen beide landen en staat in het teken van toekomstgerichte samenwerking op het gebied van landbouw, gezondheid, maritieme industrie en kustbescherming, circulaire economie en watertechnologie. Ook wordt er aandacht besteed aan natuurbehoud, wetenschap, cultuur en de vele banden die, onder meer op basis van het gedeelde verleden, bestaan tussen Indonesiërs en Nederlanders.
De koning en de koningin worden bij hun bezoek begeleid door minister Blok van Buitenlandse Zaken. Minister Kaag voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, minister Van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat en minister Bruins voor Medische Zorg en Sport leiden gelijktijdig een brede handelsmissie naar Indonesië om het potentieel voor economische samenwerking te benutten.”
Dit is het eerste deel van een tweeluik over de verhouding met Indonesië, waar het koningspaar volgende maand een staatsbezoek aflegt. Vrijdag deel 2.
Opnieuw naar Azië
De visite volgende maand in Jakarta is het negentiende uitgaande staatsbezoek van koning Willem-Alexander sinds zijn inhuldiging in 2013: elf in Europa, vijf in Azië, één in Noord-Amerika, en ook Australië en Nieuw-Zeeland werden bezocht. Het vorige bezoek had ook in Azië plaats: in oktober in India.
Dit jaar staat voor 2 tot 4 juni een staatsbezoek aan Duitsland op de planning, als afronding van de werkbezoeken die het koningspaar aan alle Duitse deelstaten bracht. In Afrika en Zuid-Amerika heeft het koningspaar nog geen staatsbezoeken afgelegd.
Inkomende staatsbezoeken zijn er nog maar vijf geweest: de staatshoofden van China, België, Argentinië, Singapore en Kaapverdië kwamen bij de Nederlandse koning op bezoek, overigens steeds maar één of twee dagen.