Staat, kerk, universiteit: een drievoudig snoer
Sinds de Middeleeuwen zijn de banden tussen staat, kerk en universiteit erg nauw. Deze drie vormden de basis voor de westerse samenleving. Dat moet zo blijven en moslims zouden daaruit de les moeten trekken dat zij meer aandacht aan die trits moeten besteden. Dat zei minister M. J. A. van der Hoeven
gistermiddag bij de opening van het academisch jaar van de Theologische Universiteit Kampen. Een samenvatting van haar toespraak. Vandaag bij de opening van het Academisch Jaar in Kampen meet ik mij een aantal verschillende rollen aan. Om te beginnen spreek ik natuurlijk als minister van onderwijs. Voor ú ben ik waarschijnlijk de personificatie van ”de overheid”. Ik ben ook een christelijke politica. En als katholiek ben ik hier toch een beetje een vreemde eend in de bijt van een van oorsprong gereformeerde universiteit. Tenslotte neem ik de rol op me van mediator. Daar hoeft u niet van te schrikken. Ik ben niet van plan om al te lastig te worden.
Nee, ik wil graag spreken over staat, kerk en universiteit en hun onderlinge relatie. Voor een beschouwing over dat onderwerp zou ik me geen betere tijd, plaats en gezelschap kunnen wensen. Ik schets u straks waarom de relatie tussen kerk, staat en universiteit volgens mij enig onderhoud nodig heeft. En hoe die drie, met elkaar, hun rol kunnen blijven vervullen in onze samenleving. Ik hoop dat deze rede daar een -bescheiden- bijdrage aan levert. Als een huwelijk zware stormen heeft gekend, maar man en vrouw willen hun relatie toch voortzetten, komt de mediator in beeld. En die rol wil ik hier vandaag graag vervullen.
De titel van mijn toespraak luidt: Staat, kerk en universiteit, een drievoudig snoer. Dat heb ik natuurlijk ontleend aan Prediker: Kan iemand er één overweldigen, twee zullen tegenover hem kunnen standhouden; en een drievoudig snoer wordt niet spoedig verbroken. (Prediker 4 vers 12).
Iedereen die iets van scheepsbouw weet, weet dat als je kracht nodig hebt, een driestrengs kabel het minste is. Op het VOC-schip de Batavia bijvoorbeeld bestaat bijna al het wantslag uit drie strengen. Maar de Prediker geeft geen tips voor zeilers of bergbeklimmers. Zo letterlijk moeten we zijn geschrift niet nemen. Hij heeft het over relaties.
Heel vaak wordt zijn drievoudig snoer in verband gebracht met het huwelijk: man, vrouw en God. Ook vaak met God, Nederland en Oranje. Op deze plaats mag natuurlijk ook de triniteit niet onbenoemd blijven: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Maar er zijn natuurlijk nog meer drieslagen waar we de beeld van de Prediker op los kunnen laten. Denk aan het drievoudig ambt: koning, profeet en priester. Heel mooi vind ik geloof, hoop en liefde van Paulus. Heel toepasselijk bij deze opening van het Academisch Jaar is de drieslag van een universiteit: studenten, docenten en ondersteunend personeel. En ik kan het niet laten deze eraan toe te voegen: onderwijs, cultuur en wetenschap. Bij deze gelegenheid spits ik me toe op staat, kerk en universiteit.
Vertrekpunt
En daarvoor neem ik u mee naar het jaar 1088. Dat is het jaar waarin de eerste Europese universiteit wordt gesticht, die van Bologna. Het is, zeg maar, het jaar waarin de universiteit wordt ’uitgevonden’. Overigens, en dat is niet onbelangrijk, daarbij geïnspireerd door voorbeelden in de islamitische wereld, zoals Bagdad, Caïro en Cordoba. Die ’uitvinding’ is voor de geschiedenis van West-Europa van niet te onderschatten betekenis gebleken. Die betekenis is zeer recent nog eens dik onderstreept met de ondertekening van de verklaring van Bologna. Daarin is opnieuw verwoord hoe hoog de Europese staten de waarde van het hoger onderwijs schatten en hoe dat onderwijs kan bijdragen aan de vorming van één Europa.
Eigenlijk maar heel kort na de oprichting van de eerste Europese universiteit, in het jaar 1122, komt de machtsstrijd tussen het keizerlijk en het pauselijk gezag na jaren van strijd eindelijk tot een voorlopig einde met het concordaat van Worms. En daarmee voltrekt zich formeel de scheiding van staat en kerk. Die twee gebeurtenissen, Bologna en Worms, in de tijd zo dicht bij elkaar, hebben in mijn ogen de basis gelegd voor de West-Europese samenleving zoals we die nu nog altijd kennen. In Bologna en Worms werden de drie instituties geboren die in de eeuwen daarna gezamenlijk de geschiedenis van Europa bepaalden: staat, kerk en universiteit. Los van elkaar en toch onderling verbonden. Voor alle drie geldt dat ze iets ”eeuwigs” hebben. Het lijkt wel of de tijd geen vat op hen krijgt, alle revoluties en schisma’s ten spijt.
Veiligheid
Dat de staat als instituut alle stormen van de tijd heeft doorstaan, is niet verbazend. Ik wil helemaal niet beweren dat de staat onfeilbaar is, alles behalve dat. De staat als bestuursvorm komt voort uit de diepgewortelde behoefte van de mens aan veiligheid, aan bescherming. Dat lijkt in tegenspraak met de oorlogszucht die we ook, vrees ik, allemaal in ons dragen. Het wordt begrijpelijker als we ons realiseren dat angst een belangrijke oorzaak van conflicten is. Angst dat de bereikte harmonie wordt verstoord. Als een harmonische samenleving het streven blijft, is machtsuitoefening alleen niet voldoende. Willen we niet vervallen in chaos en tribalisme, dan zal er een persoon of instantie moeten zijn die gezag uitoefent. En dat gezag moet worden gerespecteerd . Anders zegeviert keer op keer het recht van de sterkste. Daarvan zijn vele voorbeelden terug te vinden in de geschiedenis.
Ook de kerk heeft het gered tot op de dag van vandaag. En dat is met recht een godswonder, zeker als we kijken naar de zeer grillige gang die de kerk als instituut door de tijd heeft gemaakt. Nog voor de twaalfde eeuw -mijn vertrekpunt vandaag- had zich al een schisma voltrokken tussen oost en west. In de dertiende en de veertiende eeuw broeide het in de kerk van Rome. Voorlopers van de latere Reformatie deden van zich spreken. Het pausdom struikelde van crisis naar crisis.
Tot op de dag van vandaag heeft niemand een aardse vorm gevonden om een kerk te besturen waarin elke christen een plaats vindt. We zien de kerk graag als een enorme zon, die de gelovigen aantrekt, verwarmt en verlicht. Toch heeft de kerk vanuit historisch oogpunt meer weg van een explosie, waarbij de brokstukken van de oorspronkelijke kern werelden op zich vormen.
Christenen zijn er goed in om die versnippering en tegelijkertijd zichzelf te relativeren met een grap. U kent misschien ook wel die anekdote over een joodse man die in de veertiende eeuw naar Rome gaat, nadat hij indringend het christendom heeft bestudeerd. Tegen de paus zegt hij: „Ik heb besloten me te bekeren.” Waarop de paus wat voorzichtig reageert, tenslotte is dat geen stap die je lichtvaardig zet. Hij vraagt dus naar de motieven van de man. En die antwoordt: „Een geloof dat overeind blijft, ondanks de ongelofelijke chaos die de kerk ervan maakt, daar móet wel Gods zegen op rusten .”
Hoopgevend is dat kerken elkaar in deze tijd -ouder en wijzer- geregeld weten te vinden. Uw uitnodiging aan mij is daar al een bewijs van. Echt belangrijk is de vereniging van de Gereformeerde Kerken in Nederland met de Evangelisch Lutherse kerk in het Koninkrijk der Nederlanden en de Nederlandse Hervormde Kerk sinds 1 mei. Daar wil ik u én de Protestantse Kerk Nederland mee feliciteren én complimenteren. Ook stel ik met u vast dat ondanks de verdeeldheid het instituut kerk -in welke vorm dan ook- nog altijd zowel door christenen als niet-christenen feilloos wordt herkend.
Na dit goede kerknieuws, wil ik het met u hebben over De derde poot van mijn drie-eenheid: die vondst van Bologna, de universiteit. Al snel volgden Parijs en Oxford en daarna vele andere. De universiteit, vrijplaats voor het denken, die wonderlijke plek waar mensen altijd kennis hebben gezocht. Waar uiteindelijk niet het geld, niet de macht, niet het nut, maar de kracht van het denken het laatste woord heeft. Die universiteit werd geboren onder de vleugels van de kerk. In een harmonie tussen geloof en reden bloeide in Bologna het academisch denken op. Die harmonie hield geen stand. Wetenschap in den brede ontworstelde zich aan het geloof en ging haar eigen weg. Toch zijn er nog altijd veel universiteiten met een grote belangstelling voor levensbeschouwing.
In onze West-Europese samenleving heeft de universiteit zich ontwikkeld als maatschappelijke bron van kennis, beschaving en cultuur. In deze tijd zijn we ons er terdege van bewust dat kennis een belangrijke waarde vertegenwoordigt. Onze samenleving wil economisch iets voorstellen. We willen dat het ons goed gaat. Daarom hebben we op Europees niveau afspraken gemaakt om uiteindelijk uit te groeien tot een sterke, concurrerende kenniseconomie. Ons land wil voorop lopen. Daaruit volgt dat we iets moeten ondernemen om die kennissamenleving te stimuleren. Daarom wakkeren we de belangstelling voor bèta en techniek aan. Daarom stimuleren we het bedrijfsleven om iets te doen met het excellente onderzoek dat universiteiten verrichten. Daarom is de universiteit een belangrijke speler. Ik benadruk hier dat ik het minstens even belangrijk vind dat de universiteit zich richt op grensverleggend, door pure nieuwsgierigheid gedreven onderzoek. Dat is naast die economische component een heel belangrijke waarde van de universiteit.
Drie instituties als basis voor onze samenleving. Ik heb u geschetst hoe rond 1100 in Bologna en Worms de basis is gelegd voor de afzonderlijke instituten staat, kerk en universiteit en daarmee voor onze democratische samenleving. Elk van de drie heeft zich ontwikkeld op een eigen manier, elk met een eigen dynamiek. De staat zoekt naar een vorm die de burgers de beste garantie biedt op het goede leven. De kerk zoekt naar wegen om Gods stem te verstaan. En de universiteit zoekt naar manieren om kennis en inzicht te bewaren en te vernieuwen. Het zijn deze drie essentiële entiteiten die onze samenleving tot op de dag van vandaag behoeden voor chaos, doelloosheid en domheid.
Nu we dat hebben vastgesteld, wil ik het graag hebben over de onderlinge relatie tussen staat, kerk en universiteit. Daarbij probeer ik steeds vanuit het perspectief van een van de partijen te kijken naar de twee anderen. Vervolgens wil ik nagaan welke maatschappelijke ontwikkelingen deze relatie in onze tijd beïnvloeden.
Relatie
Staat, kerk en universiteit hebben alle drie moeten leren leven met elkaars bestaan en rekening moeten houden met elkaar. Keer op keer moesten ze opnieuw de balans vinden tussen afstand en nabijheid. Afstand, dat wil zeggen dat elk van de drie de beide andere de ruimte geeft en de ruimte gunt. Nabijheid wil zeggen dat alle drie wensen dat het de ander goed gaat.
Het lijkt zowaar op een echte relatie, op een huwelijk waar het drievoudig snoer uit Prediker zo vaak bij wordt gehaald! Want wordt een goed huwelijk ook niet bepaald door de oprechte wens de ander gelukkig te zien, en tegelijkertijd door de ruimte die de partners elkaar gunnen om ook werkelijk gelukkig te zijn?
U weet ook wel, dat zulke huwelijken heel veel inspanning kosten. Liefde is nog niet zo simpel, getuige het huidige scheidingspercentage van 30 procent. Blijkbaar wil de balans tussen afstand en nabijheid nog wel eens verstoord raken. En daar worstelen staat, kerk en universiteit ook mee. U kent ook de voorbeelden uit de recente geschiedenis, waarbij het helemaal mis ging.
Onder het communisme en het nationaal-socialisme hadden zowel de kerk als de academie het zwaar te verduren. De totalitaire staten wilden kerk en universiteit of helemaal laten verdwijnen, of volledig op de knieën dwingen. En juist die heftige gebeurtenissen hebben in de tweede helft van de vorige eeuw het besef gescherpt dat de democratische rechtsstaat samenhangt met vrijheid van denken en geloven.
De vrijheid van denken en geloven is een onaantastbare waarde. Maar er zijn wel verschillende manieren om daar vorm aan te geven. Ik geloof niet dat je dat moet doen door van bovenaf zo veel mogelijk af te dwingen. Dat leidt alleen tot bureaucratie en een keurslijf waar niemand zich prettig bij voelt. Liever draag ik bij aan onze democratische rechtsstaat door instellingen op het terrein van onderwijs, cultuur en wetenschap de ruimte te geven. Dat vraagt om excellent bestuur. Dat vat ik in de term good governance en daarmee bedoel ik een goed systeem van sturing, beheersing, toezicht en verantwoording.
Dat klinkt mooi, maar het is nog niet zo gemakkelijk. Want om dat voor elkaar te krijgen is er een omslag in mentaliteit nodig. Good governance staat of valt met vertrouwen in elkaar, en ook dat is zoals we allemaal weten een heel belangrijk element in elke relatie.
Universiteiten kunnen wat mij betreft de ruimte krijgen om hun eigen keuzes te maken. Dat betekent wel dat ik vertrouwen moet kunnen hebben. En dat legt een grote verantwoordelijkheid bij de universiteiten. Het is u vast ook niet ontgaan dat er de afgelopen jaren nogal wat mis is gegaan met de bekostiging in het hoger onderwijs. Dat mag niet meer gebeuren. Ik wil er op kunnen vertrouwen dat het hoger onderwijs z’n verantwoordelijkheid neemt ten opzichte van de staat. En dat betekent ook dat universiteiten en hogescholen niet alleen naar de létter, maar ook naar de géést van de wet handelen.
Ik weet wel dat er geen wolkje aan de lucht is, zolang het maar niet over geld gaat. Ik ben me er terdege van bewust dat wat ik vraag van universiteiten, gemakkelijker is als het geld mag rollen. Maar we zitten met elkaar juist in een tijd waarin we keuzes moeten maken. We willen ontzettend veel, maar we ontkomen er niet aan om in te leveren.
We kunnen in deze tijd niet iedere studie uit gemeenschapsgeld betalen. Daarom maakt de overheid keuzes om die studies te bekostigen die voor de hele gemeenschap het belangrijkst zijn. Daarom beperken we ons tot studenten uit de EU, tot jonge studenten (dat noemen we het jeugdstelsel) en tot één volledige opleiding per persoon. En daarom stimuleren we studenten om niet langer dan vijf jaar over hun studie te doen.
Kerk
Dan kom ik bij de kerk. De kerk heeft zich op haar beurt vaak in de geschiedenis een superieure houding aangemeten. Wie is er nou eigenlijk de bewaker van goed en kwaad? De kerk of de staat? Nog altijd een interessante vraag, ook voor dit kabinet, dat waarden en normen hoog op de agenda heeft staan. Mijn antwoord luidt: de staat, want die is de optelsom van individuele opvattingen, waaronder religieus bepaalde meningen. De staat heeft dan het monopolie over bestraffing van misdrijven. De staat oordeelt, via rechters, en straft.
In vroeger tijden vond de kerk dat zij het alleenrecht had op vlak van de ethiek en zich daarom mentaal en moreel kon verheffen boven de staat. Dat zou betekenen dat de kerk ook de politieke keuzes maakt en dat zou een al te vruchtbare voedingsbodem voor fundamentalisme zijn.
Liever zie ik een kerk die zich richt op haar eigenheid. Een kerk die spreekt, maar niet vanuit de hoogte, een kerk die de waarden van de democratische rechtsstaat onderkent en aanvaardt dat de politiek daarin haar eigen domein heeft.
Universiteit
De verhouding tussen universiteit en kerk is ook niet zonder spanning. De openbare universiteit acht het bestaan van God onbewijsbaar. Ook kan zij vanuit academisch oogpunt niet één religieuze traditie verheffen boven alle anderen. Om toch met die spanning te kunnen leven is 150 jaar geleden in Nederland een eigen opleiding voor predikanten opgericht. Uit de negentiende eeuw stamt ook de duplex ordo, waarbij de openbare universiteit en de kerk elkaar aanvullen bij de opleiding van geestelijken . En in dezelfde tijd richtten kerkgenootschappen hun eigen bijzondere universiteiten op.
Uit die drie oplossingen spreekt toch een onderliggende wens van kerken om de band met de universiteit, met de wetenschap, niet te verliezen. En de liefde is wederzijds, want aan het einde van de twintigste eeuw bleek dat verschillende van onze universiteiten er grote moeite mee hadden hun diverse predikantenopleidingen te verliezen.
In deze tijd vormt de kerk zeker geen bedreiging voor de universiteit. En ik gaf net al aan hoe ook de staat de universiteit juist een grote mate aan vrijheid gunt. Wel draagt het economisch krachtenveld een risico in zich. Universiteiten hebben de ivoren toren verlaten. Ze zijn veel meer deelnemer geworden in onze samenleving en werken op diverse terreinen samen met het bedrijfsleven. Dat is op zichzelf een uitstekende ontwikkeling, die goed samengaat met onze ambitie een scherp concurrerende kennissamenleving te vormen. Toch draagt die ontwikkeling ook het gevaar in zich van het verval van academische waarden en normen. Daar zullen universiteiten heel scherp op moeten zijn. Want bewaken ze hun uitgangspunten niet, dan verliezen ze hun eigenheid. Die waarschuwing komt ook van Derek Bok, auteur van ”Universities in the marketplace”. Hij ziet de universiteiten op een tweesprong staan. De keuze is aan hen. Ik citeer: „Ze kunnen zich inspannen om paal en perk te stellen aan vercommercialisering. Ze kunnen ook op de wind meewaaien, compromissen sluiten, rationaliseren en steeds verder afglijden in gewoontes die hun karakter zullen aantasten op een manier die schadelijk is voor hun onderwijs, hun onderzoek en hun plek in de samenleving.”
Ik neem die waarschuwing ter harte en ik wil hier graag het gesprek met de universiteiten over aangaan. Want de scheiding tussen publiek-privaat moeten we samen bewaken. En ook daarbij spelen aspecten van good governance een rol.
Ik heb u in vogelvlucht geschetst hoe staat, kerk en universiteit als de peilers van onze democratische westerse samenleving ontkiemden rond het jaar 1100. Ik heb het beeld opgeroepen van drie instituten die zulke sterke wortels hebben in onze samenleving, dat ze heftige stormen in de loop der tijd hebben kunnen doorstaan.
Ik heb ook proberen aan te tonen hoe de geschiedenis van West-Europa een verwevenheid laat zien van staat, kerk en universiteit. Het is een heftige driehoeksverhouding, die zich kenmerkt door hooglopende conflicten aan de ene en innige liefde aan de andere kant. Het past misschien niet helemaal bij de toonzetting van dit serieuze betoog, maar als ik zo’n relatie beschrijf moet ik onwillekeurig denken aan ma Flodder en de wijze woorden die zij sprak toen zij een van haar zoons opzocht in de gevangenis:,Het blijft toch je jongen.’’Misschien zijn de drie waar ik het vandaag over heb door al het gedoe wel wat van elkaar vervreemd. En misschien hebben ze soms de neiging stilletjes hun eigen weg te gaan. Ik zie dat als een fase in de relatie. Er is nog genoeg om bij elkaar te blijven, ook al gaat het soms niet vanzelf. Daarbij speelt ook zeker een rol dat het gezag van staat, kerk en universiteit in onze samenleving veel minder vanzelfsprekend is geworden.
Opkomst islam
In de tweede helft van de twintigste eeuw werd in volle omvang zichtbaar hoe de kerk aan maatschappelijk gezag had ingeboet. En ook het gezag van staat en universiteit begon af te brokkelen. Tegelijkertijd zijn vrouwen, die nog geen eeuw geleden weinig in de melk te brokkelen hadden, steeds belangrijker geworden voor de staat, de kerk en de universiteit. En daarmee hebben ze ook bij alledrie een rechtmatige plaats verworven. Dat geldt in zekere mate ook voor andere van oudsher achtergestelde groepen, bijvoorbeeld homoseksuelen.
In die periode die zo sterk in het teken stond van de emancipatie, begonnen de gastarbeiders naar Nederland te komen. Zij brachten de islam met zich mee (al waren het niet allemaal moslims). De afgelopen decennia hebben de moslims in ons land een sterke geloofsgemeenschap gevormd. Het is zelfs zo’n sterke beweging, dat velen er een bedreiging in zien voor onze democratische samenleving. Steeds vaker vragen we ons af of die godsdienst al wel toe is aan het uitgangspunt van gelijkwaardigheid, dat wij juist zo belangrijk zijn gaan vinden. Dat zorgde eind jaren negentig al voor enige spanning, maar die was nog wel in toom te houden met een goed gesprek. Internationale ontwikkelingen, het Israëlisch-Palestijnse conflict, de terroristische aanslagen van 11 september 2001 en de daaropvolgende oorlogen in Afghanistan en Irak hebben de verhoudingen op scherp gezet. Ook realiseren wij ons steeds meer dat voor ons belangrijke waarden als academische vrijheid, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst in een groot deel van de islamitische wereld ver te zoeken zijn. Tegelijkertijd groeit in die wereld de weerzin tegen het welvarende westen dat zo vaak handelt alsof het de wijsheid in pacht heeft. Dat alles heeft aan beide zijden geleid tot een soort vijanddenken dat een open communicatie en wederzijds begrip erg moeilijk maakt.
Antwoord
Ik gaf u al eerder aan dat een conflict vaak voorkomt uit angst, angst dat de bereikte harmonie in de samenleving verloren gaat. Maar angst is een slechte raadgever. Angst is verbonden met haat en duisternis. Aan de andere kant van het spectrum zou ik kracht willen plaatsen. Kracht die ik associeer met liefde en perspectief.
Ik weet dat het ongelofelijk soft klinkt om te zeggen dat we de islam tegemoet moeten treden met liefde. Ik heb ook allerminst de neiging om lievig te doen als iemand uit naam van de islam de beginselen van onze rechtsstaat zou aantasten. Wel heb ik de diepe overtuiging dat we met ons antwoord op de opkomst van de islam aan de goede, zeg maar de verlichte kant van het spectrum moeten zitten.
Ik protesteer als westerlingen de islam bestempelen als een fundamentalistische leer. Je kan en mag moslims niet over één kam scheren. We moeten ook met de fundamentalisten het gesprek zoeken. En daarbij reken ik op de steun van verlichte, moderne moslims. Die zouden zich wat mij betreft veel vaker moeten laten horen in het publieke debat. Ik zou graag zien dat zij de samenleving tonen dat zowel voor christenen als voor moslims geldt dat je ze in soorten en maten hebt.
Voorbeeld
Laten we ons antwoord op de islam ontlenen aan onze kracht, die gestoeld is op de peilers van staat, kerk en universiteit. Laten we met die instituties duidelijk maken wat wel en niet mag en kan in Nederland. Laten we aandringen op instemming, zodat er in vrijheid een Nederlandse variant van de islam kan bloeien. Een variant die hecht aan de waarden van de rechtsstaat, aan wetenschap en kennis, en die vrijheid van godsdienst hoog in het vaandel heeft. Een variant dus die tot de kerk gerekend zou kunnen worden in het driesnoer.
Ik hoop dat moslims in Nederland in staat zullen blijken het voorbeeld van de kerken in Nederland te volgen als het gaat om de opleiding van hun geestelijken. Want een goed opgeleid kader dient niet alleen de geloofsgemeenschap zelf. Het is ook een noodzakelijke voorwaarde voor diezelfde gemeenschap om de band te onderhouden met de samenleving waar zij deel van uitmaakt. Een adequate academische vorming is daarbij van het grootste belang.
Meer dan 1000 jaar geleden was het academisch denken binnen de islamitische wereld een voorbeeld voor onze samenleving. Dat is in de loop der tijd verloren gegaan. Het zou goed zijn als moslims in onze samenleving die draad weer zouden oppakken. Zo’n wetenschappelijke opleiding zou gewoon deel moeten uitmaken van het universitaire netwerk van dit land. Laten we ons daarvoor openstellen. U weet als geen ander dat het de academische vorming is die maakt dat het uiteindelijk gaat om de kracht van het argument en de zindelijkheid van de redenering.
Argumenteren lijkt me een stuk zinniger dan dat we ons laten leiden door angst. Dan is het gevaar dat we de uitgangspunten van de rechtsstaat zelf verliezen. Beter is het om uit volle overtuiging het belang van vrijheid uit te dragen. Beter is het als de dragers van die vrijheid - staat, kerk en universiteit - bereid zijn zich open op te stellen ten bate van onze democratische samenleving. Want alleen op die manier kunnen we onze samenleving op een fatsoenlijke manier voortzetten.
Dames en heren,Ik ben met u een lange weg gegaan. Mijn vertrekpunt was het jaar 1088 waarin de eerste Europese universiteit werd gesticht. Kort daarna voltrok zich de scheiding van kerk en staat. Ik heb u geschetst hoe deze drie instituten ons tot op de dag van vandaag behoeden voor chaos, doelloosheid en domheid. Bij mijn afsluiting wil ik nu tegenover het drievoudig snoer van Prediker een andere zegswijze plaatsen: een kabel is zo sterk als de zwakste schakel. Dus, een drievoudig snoer? Ja, maar dan wel van drie sterke strengen. Daarom is het zo belangrijk dat álle partijen hun verantwoordelijkheid nemen en zich sterk maken voor de goede zaak. Laten we leren van fouten én goede voorbeelden uit het verleden. Augustinus zei in de vierde eeuw na Christus al: „Wij zijn de tijd.” Dat geldt nog altijd. Door de keuzes die we maken, klein en groot, geven we onze eigen tijd een gezicht. Het enige waar wij uiteindelijk de baas over zijn, is onze eigen tijd. Laten we die goed gebruiken.
De auteur is minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.