Column: Wat doen we met aangekoekte tradities?
Het beroemde altaarstuk ”De aanbidding van het Lam Gods” is sinds kort in zijn oude glorie hersteld. Maar niet iedereen vindt het er mooier op geworden. Dat roept de vraag op: kún je ooit de aangekoekte traditie verwijderen en teruggaan naar de oorsprong?
Terug naar de bron. Dat spreekt mensen die van geschiedenis houden altijd aan. Terug naar de échte Calvijn, die heel andere dingen zei dan wij soms denken – hoewel hij natuurlijk ook in een andere samenleving stond dan de onze. Terug naar de ‘oorspronkelijke’ natuur van ons land, al blijft de vraag welke periode uit de geschiedenis je dan maatgevend vindt: de natuur van de middeleeuwen, van de Gouden Eeuw, van de negentiende eeuw? Terug naar de ware bedoelingen van schrijvers, schilders en componisten – al blijft dat altijd een beetje koffiedikkijken. Terug naar de authentieke uitvoering van Bach, zoals die in zijn tijd geklonken moet hebben. En terug dus naar de oerversie van het ”Lam Gods”, zoals de broers Jan en Hubert van Eyck die rond 1430 geschilderd moeten hebben.
Maar dat idee botst soms hard met de geleidelijk veranderende en ontwikkelende traditie waaraan mensen gewend geraakt zijn. Als dus het ”Lam Gods” –het altaarstuk staat opgesteld in de Sint-Baafskathedraal in Gent– in een heel nieuwe gedaante uit de restauratie te voorschijn gekomen is, heeft menigeen daar moeite mee. Het is niet meer zoals het was, het is vreemd en anders. En juist omdat het hier om kerkelijke kunst gaat, kan dat een probleem zijn.
Het christendom heeft een lange traditie van kleine aanpassingen aan de tijd. Er wordt een stukje aan een oude kerk bijgebouwd als die te klein of bouwvallig wordt, de liturgie wordt in de loop van de eeuwen steeds iets aangepast (een heel klein beetje tegelijk), de ambtsgewaden en de kleding van de kerkgangers variëren, en om de paar honderd jaar komt er een nieuwe psalmberijming of Bijbelvertaling die zoveel mogelijk aansluit bij de oude.
Nu zegt niemand: We moeten op al die gebieden terug naar de tijd van de eerste christenen. We slopen onze gotische kerk en reconstrueren het allereerste houten kerkje dat er op die plek stond. We gaan terug naar de Latijnse Vulgaat. We voeren de voorzanger opnieuw in. Of we steken ons in de kleding die de eerste christenen droegen. De traditie ontwikkelt en verandert en past zich aan tijd en plaats aan, en dat is ook goed, want als traditie levend en betekenisvol wil blijven, moet ze op z’n tijd veranderen.
Maar daarmee is niet alles gezegd. Een veranderende traditie kan, in de beleving van de toeschouwer, de gelovige, de kerkganger, ook in een verkeerde richting ontwikkelen. En dat leidt dan vaak tot de roep: ”Terug naar de bronnen!” De Reformatie is het meest overtuigende voorbeeld daarvan. Achter en onder alle aankoeksels en aankleefsels van de traditie zochten de reformatoren naar het oorspronkelijke geluid van de Bijbel en de kerkvaders. En dat leidde tot een ingrijpende wijziging in de koers van de kerk. De hele geleidelijke gang van de traditie werd doorbroken door een schokkende vernieuwing – juist door terug te grijpen op de oorsprong.
Dat is dus het ingewikkelde bij een restauratie als die van het ”Lam Gods”. Wie zo’n schildering ziet als een museumstuk, als een hoogtepunt in de kunstgeschiedenis dat iets vertelt over zijn tijd van ontstaan, zal dat stuk zo getrouw mogelijk willen conserveren, zó dat het iets blijft zeggen over de kunstenaars die het maakten en over de tijd waarin het ontstond. Het komt achter glas te hangen, en de toeschouwers moeten betalen om er –elkaar verdringend– naar te kijken.
Maar daarmee verdwijnt de oorspronkelijke bedoeling van het altaarstuk uit het zicht: de toeschouwers aanspreken, laten nadenken over zonde en verzoening en oordeel, aansporen tot gebed. Die functie heeft het ”Lam Gods” na al die eeuwen nog altijd voor een deel van de toeschouwers. Het stuk is onderdeel geworden van een devote traditie die de eeuwen door een beetje veranderd is, meebewegend op de golven van wat mensen in verschillende tijden mooi hebben gevonden.
Al in de zestiende eeuw restaureerden de kunstenaars Jan van Scorel en Lancelot Blondeel het altaarstuk, waarbij het door de Van Eycks geschilderde Lam meer op een gewoon schaap ging lijken. Kunsthistorici hebben lang gedacht dat Jan van Scorel ook de Utrechtse Domtoren er zomaar bij geschilderd had – maar dat blijkt nu toch niet het geval te zijn: ook in de oorspronkelijke versie van het stuk had de Dom al een plekje gekregen in de hemel. Maar het gaat om het idee: een kunstenaar van een volgende eeuw zorgt dat het schilderij opgefrist en bijgesteld wordt en zo weer meekan de toekomst is.
Zo is de uitstraling van het ”Lam Gods” vriendelijker geworden en in de loop van de eeuwen ‘verzacht’ door dikke lagen vernis, passend bij een geloofsbeleving waarin meer waarde wordt gehecht aan troost en bemoediging dan aan confrontatie en oordeel. Daarom is de restauratie voor menigeen schokkend. Het Lam lijkt ineens minder natuurgetrouw op een schaap: de oren zitten wat te laag, de ogen staan te veel frontaal. Die ogen doen bijna menselijk aan, ze kijken ons rechtstreeks aan met de vraag: Hoe zit het daar in jouw hart?
Of het schilderij er nu mooier op geworden is weet ik niet. Maar dit is hoe de Van Eycks het geschilderd hebben.
Meestal hebben we geen behoefte aan schokkende breuken met een langzaam gegroeide traditie – wil een traditie levend blijven, dan moet ze nu eenmaal geleidelijk veranderen. Maar in dat proces van vernieuwing blijft het óók nodig om ons te spiegelen aan de oude bronnen. De geschiedenis kan ons immers confronteren met onze eigen afwijkingen, die er geleidelijk aan ingeslopen zijn. Al blijft de moeilijkste vraag dan wél wat we in deze tijd het meest nodig hebben: voorzichtige bijstelling of radicale herbronning.