Berooide Hongaarse kinderen kwamen in Nederland niet altijd in het paradijs
Wat ging er honderd jaar geleden door Hongaarse kinderen heen toen zij in Nederland aankwamen om de ellende in eigen land te ontvluchten? Het verblijf was niet altijd rooskleurig, vertellen nazaten.
Een internationale conferentie, donderdag en vrijdag in Kampen, belichtte het feit dat zaterdag precies honderd jaar geleden –op 8 februari 1920– de eerste kindertrein zeshonderd Hongaarse kinderen vervoerde naar Nederland in het kader van een humanitaire actie. Met deze kindertreinen reisden tussen 1920 en 1930 meer dan zestigduizend verzwakte Hongaarse kinderen voor enkele maanden naar het buitenland. Nederland spande in Europa de kroon met de opvang van ruim 28.000 kinderen.
De conferentie was georganiseerd door The Neo-Calvinism Research Institute van de Theologische Universiteit Kampen en de Eötvös Loránd Universiteit te Boedapest, in samenwerking met de ambassade van Hongarije in Nederland.
Meer dan de helft van de honderd aanwezigen in Kampen was van Hongaarse afkomst, zo was uit hun namen af te lezen. Dat betekende dat ze óf nazaten waren van de Hongaarse kinderen óf van de Hongaren die in 1956 naar Nederland vluchtten als gevolg van een massale volksopstand tegen het stalinistische bewind in de Volksrepubliek Hongarije.
René van Hell, Nederlands ambassadeur in Boedapest, memoreerde dat veel nazaten van de Hongaarse kinderen verhalen doorgeven die nog steeds veel losmaken. Dat beaamde conferentieleider prof. dr. George Harinck, hoogleraar in Amsterdam en Kampen. „Kinderen zijn hier weken, maanden of langer gebleven. De migrantenverhalen hebben diepe sporen in beide landen nagelaten, al werd er soms niet veel over gepraat.”
Armoede
Persoonlijke verhalen komen los tijdens de pauzes. Zo vertelt Stefan van der Poel hoe zijn oma op 10-jarige leeftijd met de kindertrein in Nederland aankwam. „Haar familie leefde in grote armoede. Haar vader had tbc opgelopen in de loopgraven tijdens de oorlog. Op een foto zie je mijn oma met haar moeder, haar zusje én een varken. Waarom een varken? Dat liet de luxe zien dat ze nog een varken hadden.”
Haar oma kwam na korte tijd weer terug in Boedapest, maar haar moeder zei dat ze nog te arm was om voor haar te zorgen. Dus wéér terug naar hetzelfde adres. „Haar pleegmoeder had vlak voor haar overlijden gezegd: Jij moet met mijn zoon Piet trouwen. Dat deed ze en uit dat huwelijk zijn zes kinderen geboren. Mijn moeder was de oudste dochter.” Van der Poel kan zich herinneren dat haar oma zich tussen twee culturen bevond. „Ze heeft het Nederlands nooit goed kunnen spreken. Als ze kaartspel deed, telde ze altijd in het Hongaars.”
Zijn oma heeft het goed getroffen, maar er waren er ook bij wie het leven minder rooskleurig verliep, zo mengt zich een Hongaarse vrouw in het gesprek. „Kinderen werden soms op een boerderij te werk gesteld. Er was sprake van exploitatie en soms van seksueel misbruik. Pleegouders werden niet gescreend zoals nu. De kinderen hadden een naambordje en ze werden opgewacht door Nederlanders die ook een naambordje hadden.”
Een andere vrouw van Hongaarse afkomst weet van verhalen van erg jonge kinderen. „Er was een meisje van vier jaar dat in het Hongaars steeds om water riep. Er was in de treinen nauwelijks eten en drinken en ’s winters was het erg koud.”
En hoe liep het soms af in Nederland? Van der Poel: „Toen de kinderen van mijn oma het huis uit waren, is mijn oma gescheiden van Piet. Ze kwam een andere man tegen op wie ze verliefd werd. Haar eerste huwelijk was immers gearrangeerd. Maar deze nieuwe man ontpopte zich als een autoritair man. Ze zocht weer contact met Piet, maar die wilde haar niet meer hebben.”
Herkend
Dr. ir. J. van der Graaf is ook aanwezig op de conferentie en wordt door verschillende Hongaren herkend. Hij is talloze malen in Hongarije geweest in het kader van steun aan de kerken en kreeg daarvoor in 1994 het eredoctoraat aan de Karoly Gasparuniversiteit in Boedapest. Van nazaten uit de kindertreinen weet hij weinig, wel van de Hongaren die na 1956 naar Nederland zijn gekomen.
De humanitaire hulp wekte de Nederlandse gereformeerden op tot het verbreiden van het neocalvinisme van Kuyper en Bavinck, stelde prof. Harinck. Als gevolg van de internationale stemming na de Eerste Wereldoorlog werd het sinds de zeventiende eeuw sluimerende internationale calvinisme weer „wakker gekust” en benadrukte men het calvinisme als onafhankelijke wereldbeschouwing.