Werk aan ideaal dat Bijbel voor élke leerling opengaat
Het kán: vanuit een Schriftgetrouwe overtuiging godsdienst geven midden in een religieuze verscheidenheid. Als wij onszelf als leraren, school en achterban maar verloochenen en dienaren zijn van Gods Woord, onze leerlingen én ons volk.
Goede wijn behoeft geen krans. In Lukas 7:35 zegt de Heere Jezus het zo: „De Wijsheid wordt gerechtvaardigd door al haar kinderen.” Gods wijsheid, vlees en bloed geworden in de Persoon van Christus, krijgt geen gelijk door argumenten. De kínderen van de Wijsheid vormen haar rechtvaardiging. Al de vruchten en gevolgen van Jezus’ wijze woorden en daden dus.
Deze goede wijn van Christus’ wijsheid behoeft geen krans. De Bijbel behoeft dat evenmin. Hij rechtvaardigt zichzelf en heeft zelfs niet de krans van de goedkeuring door theologen en geestelijk leidinggevenden nodig. Want hén heeft Jezus op het oog: de voorgangers en de godsdienstdocenten uit het Jodendom van de eerste eeuw. Voor zover theologische opvattingen van belang zijn – en dat zijn ze! – is hun belang ondergeschikt aan de overtuigingskracht van het Woord zelf. Maar als dit waar is, moeten we dat Woord ook echt aan het woord laten. Dan moet het geen gespreksónderwerp maar gesprekspártner zijn. Goede wijn moet je schénken!
Bijbeldidactiek
Nu kan de identiteit van de school hierbij vreemd genoeg een hindernis zijn. Scholen met een confessionele grondslag en een daarbij passende levensstijl willen hun leerlingen, gehoorzaam aan Gods opdracht, inwijden in deze identiteit, die een uitwerking is van de boodschap van Gods Woord. Maar juist de uitwerking eist veel aandacht op. Daarin onderscheidt de school zich immers van andere scholen. Het gevolg ligt voor de hand: de Bijbel staat ten dienste van de uitwerking in plaats van andersom.
Dit nadeel wordt versterkt door het onderwijssysteem. Ook godsdienstdocenten werken met een methode en aan de hand van bindende toetsafspraken. En die bepalen de invulling van de godsdienstlessen veel sterker dan de Bijbel zelf. Geen enkel excuus heb ik vaker gehoord dan: „Maar ik moet het hele hoofdstuk nog behandelen en daar heb ik al zo weinig tijd voor.”
In de afgelopen vijftien jaar is er gelukkig veel meer aandacht gekomen voor leren Bijbellezen en Bijbeldidactiek. Ik hoop dat de godsdienstsecties de ruimte krijgen om dat te vervolgen, zodat ”spreken over de Bijbel” in evenwicht komt met ”de Bijbel zelf laten spreken”. We denken waarschijnlijk dat we leerlingen inwijden in de reformatorische identiteit door ze juist veel van de theologische opvattingen over de Bijbel te leren. Het tegendeel is waar. We komen niet tot bekering en geloof door te horen óver de Bijbel, maar door dat Woord zelf.
Grote verschillen
Iets vergelijkbaars speelt op openbare en open protestants-christelijke scholen. Bij het vak Godsdienst of Levensbeschouwing komen allerlei religieuze verschijnselen en opvattingen aan de orde en vaak ligt er accent op de zoektocht van de leerling naar zijn eigen levensbeschouwelijke voorkeuren. Ook hier is al gauw weinig ruimte om de Bijbel zelf te laten klinken. Terwijl de leerlingen er juist recht op hebben de bron van het christelijk geloof te horen, geholpen door een docent die die bron voor hen ontsluit.
En daar ligt een tweede hindernis: er zijn op alle soorten scholen grote verschillen tussen leerlingen in hun denken over de Bijbel. Overal speelt dus de vraag: welke band tussen Bijbel en leerling veronderstellen we? Bekendheid of bevreemding? Als ik het goed zie, veronderstellen we op een reformatorische school te snel vertrouwdheid en op een open school te snel vreemdheid. Die vertrouwdheid is er bij veel reformatorische leerlingen niet, op z’n hoogst oppervlakkig. Daar is het dus nodig door dat dunne laagje van bekendheid heen te prikken en hen de vreemdheid van de Bijbel te laten ervaren.
Hetzelfde geldt op scholen waar geen of weinig leerlingen bekend zijn met de Bijbel. Daar is het zaak dat we de veronderstelde vreemdheid achter ons laten en de leerlingen laten ervaren hoe herkenbaar en levensecht de Bijbel spreekt. Maar dat kan alleen als de Bijbel zélf aan het woord komt.
Bron en leermiddel
In welke vorm dit zou kunnen? Ik denk aan werkvormen en opdrachten waarin de Bijbel tegelijk bron en leermiddel is. Breng de Bijbel bijvoorbeeld (bewust en expliciet) in als ”nieuwsbrenger”. Waarbij de leerling de vraag krijgt: „Wat voegt deze perikoop toe aan wat jij al weet over dit onderwerp?” Of als spiegelverhaal: „Dit gedeelte zegt iets heel anders, wat precies?” Of letterlijk als gesprekspartner: „Stel je voor dat jij een gesprek zou kunnen voeren met Paulus, wat zou je hem vragen en wat zou hij tegen je zeggen?”
In al deze gevallen moet de leerling kennisnemen van de tekst zelf. En in alle gevallen treedt de docent terug met zijn opvattingen en interpretaties. De bron van het christelijk geloof is dan niet het gespreksónderwerp waarover docent en leerling van gedachten wisselen, maar de gesprekspártner met wie docent en leerling samen in gesprek gaan.
Docenten hebben allemaal de neiging om in directe zin met de leerlingen te communiceren: de leraar vraagt de leerling wat hij denkt en andersom. Maar de praktijk leert dat de leerling bij gebrek aan kennis en ervaring bijna nergens een zinnige mening over kan hebben en dat de leraar schrikt van het geringe leerrendement van zijn praatlessen.
Het is dus zaak eerst indirect te communiceren. Eerst de Bijbeltekst die aan de orde is als het ware in het midden leggen en daar samen nauwkeurig naar kijken en luisteren. Waarbij de leraar de schitterende rollen heeft van aanwijzer („Zie je dat woord?”) en tolk, die leerlingen helpt woorden te geven aan wat ze waarnemen en denken. Om daarna direct te worden en aan elkaar te vragen: „Wat vind je hier nu van? Wat denk je dat God tegen ons zegt?” Dán is er ruimte voor de leraar om over zijn eigen positie te spreken en over die van de school en zelfs dogma’s en morele richtlijnen uit te leggen.
Religiekunde
Deze benadering biedt perspectief op effectiever religieonderwijs in een samenleving vol polarisatie. Je ziet jezelf als reformatorisch godsdienstdocent toch staan, samen met je leerlingen leunend op de vensterbank van het open lokaalraam? Samen kijkend naar de wirwar van de maatschappij, naar de moslims en de atheïsten die voorbijkomen, terwijl je je hardop afvraagt wat die mensen toch bezighoudt. Samen kijkend naar al die mensen-zonder-God op weg naar de eeuwigheid. En dan elkaar vragen stellen als: „Wat zie jij? Wat hoor jij die mensen denken? Snap jij ze? Of herken je jezelf in hen? Stel dat zij de Bijbel zouden lezen, wat zouden ze dan denken?”
Het kán: vanuit een vaste, Schriftgetrouwe overtuiging godsdienst geven midden in een onoverzichtelijke religieuze verscheidenheid. Als wij onszelf als leraren en als school en als achterban maar verloochenen en dienaren zijn van Gods Woord, van onze leerlingen én van ons volk. Want voor godsdienstonderwijs waarmee we onze identiteit willen overdragen, is het maatschappelijk draagvlak flinterdun. De financiering daarvan kan volgend jaar voorbij zijn.
Voor levensbeschouwelijk onderwijs aan alle scholieren in Nederland is wel groeiende belangstelling. Wat zou het mooi zijn als alle jongeren via zo’n vak stukjes van de Bijbel te lezen krijgen! Wat zou het mooi zijn als juist behoudende christelijke scholen hier actief in meedenken en hun ervaring met betekenisvol Bijbellezen inzetten voor een hoger doel dan het bedienen van de eigen kring! Dit ideaal namelijk dat op alle scholen per week één uur religiekunde wordt gegeven en alle leerlingen bronnen leren lezen, terwijl de christelijke scholen daarnaast één uur godsdienst mogen blijven geven vanuit hun eigen identiteit. Me dunkt, ook deze goede wijn behoeft geen krans.
De auteur is Lerarenopleider GL aan de Christelijke Hogeschool Ede (CHE). Dit artikel is gebaseerd op de lezing die hij op 3 februari hield tijdens de Studiedag Leraar Godsdienst/Levensbeschouwing op de CHE.