Een baan voor iedereen die kan en wil werken
Werkloosheid lijkt in ons land niet meer te bestaan. De hoogconjunctuur van de laatste jaren heeft gezorgd voor juist krapte op de arbeidsmarkt. En door de vergrijzing zal die in de toekomst verder toenemen.
Voormalig premier Wim Kok vatte ooit, bij zijn aantreden in 1994, de voornemens van zijn kabinet samen met de woorden: ”Werk, werk en nog eens werk.” Alles op alles voor meer banen, was destijds het motto; en niet alleen toen. Na de crash in de financiële wereld in 2008 en de recessie die daarop volgde, diende zich een golf van faillissementen, bedrijfssluitingen en ontslagen aan, die uiteraard gepaard ging met een fors verlies van arbeidsplaatsen.
Maar vandaag de dag hebben we andere problemen, zoals klimaat en stikstof, die bij voorrang de aandacht opeisen. Werkgelegenheid prijkt niet langer bovenaan op de politieke agenda in Den Haag.
We zijn de laatste jaren door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) overspoeld met rooskleurige berichten over de ontwikkelingen op dat gebied. De verschillen in definities en de brij aan cijfers maken het soms wat verwarrend, maar allemaal schetsen ze een positief beeld van de arbeidsmarkt. Begin 2014 piekte de werkloosheid op bijna 8 procent van de beroepsbevolking. Inmiddels is het percentage gedaald tot onder de 3,6 van augustus 2008, vlak voordat de crisis toesloeg. Vorige maand rolde er 3,2 procent uit de bus: 302.000 mannen en vrouwen.
Vaardigheden
Eerder in 2019 was er voor het eerst in vijfenhalf jaar sprake van een lichte stijging. Illustreerde dat de afzwakkende economie? „Dat niet zozeer”, zegt Peter Hein van Mulligen, hoofdeconoom van het CBS. „Maar het gaat zo goed dat steeds meer mensen denken: ik ga het ook proberen, ik ga een baan zoeken. Onder hen treffen we echter een groep aan die op voorhand meer moeite ondervindt om aan de slag te komen. Dat zijn personen die bijvoorbeeld niet over de vereiste vaardigheden beschikken en waar werkgevers dus niet mee uit de voeten kunnen.” Doordat zij zich melden op de arbeidsmarkt, treden zij wel toe tot het bestand van werklozen.
Andere cijfers bevestigen het gunstige tij. Zo neemt de hoeveelheid openstaande vacatures al zes jaar lang onafgebroken toe. Er zijn er zo’n 90 per 100 werklozen. En er waren in ons land nog nooit zoveel mensen aan het werk als nu, in december voor het eerst meer dan 9 miljoen. De zogeheten arbeidsparticipatie staat op 69 procent van de beroepsbevolking.
Krapte
Internationaal gezien presteert Nederland ruim bovengemiddeld. In het geheel van de eurozone ligt de werkloosheid enkele procentpunten hoger. Griekenland spant de kroon met 16,8 procent. Grote EU-lidstaten als Frankrijk (8,5 procent), Italië (9,7 procent) en Spanje (14,2 procent) doen het aanzienlijk slechter op dit terrein dan wij.
Mogen we langzamerhand spreken van volledig werkgelegenheid? Is er werk voor iedereen die kan en wil werken? Van Mulligen: „Daar gaat het wel steeds meer naartoe. Het lijkt erop dat de mensen die nu nog langs de kant staan, lastig bemiddelbaar zijn, bijvoorbeeld doordat ze te weinig opleiding hebben of een arbeidshandicap. Bij veel vacatures worden vakmensen gevraagd, daar komt niet iedereen voor in aanmerking.”
Het UWV, de instantie die zorgdraagt voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen, meldt dat volgens werkgevers bijna de helft van de huidige openstaande banen moeilijk valt op te vullen, door een tekort aan kandidaten die voldoen aan de functie-eisen. In een rapport is een lijst van 140 zogenoemde krapteberoepen opgenomen. Het betreft onder meer metselaars, elektriciens, programmeurs, verzorgenden, verpleegkundigen, vrachtwagenchauffeurs, koks en leraren exacte vakken. Voor een sector als de ICT omschrijft het UWV de situatie als „zeer krap.”
Werkdruk
Frictiewerkloosheid, doordat vraag en aanbod niet precies op elkaar zijn afgestemd, zal er altijd blijven. ‘Oude’ beroepen, veelal administratieve functies, verdwijnen en nieuwe, met name in de digitale sfeer, komen erbij. Ook conjuncturele schommelingen zijn van alle tijden. En ooit weer een heftige crisis kan niemand uitsluiten. Maar afgezien van dat alles, lijkt massale werkloosheid verleden tijd.
Van Mulligen: „Je moet altijd voorzichtig zijn, maar één ding staat vast: Nederland vergrijst in hoog tempo en dat gaat nog een paar decennia door. Dat is een structurele ontwikkeling. Steeds meer ouderen treden terug en de aanwas van jongeren op de arbeidsmarkt wordt kleiner.”
Vaak moeten onder invloed hiervan de aanwezige werknemers de gevraagde werkzaamheden met een steeds kleinere groep uitvoeren. Dat verhoogt de werkdruk, dat maakt op zijn beurt de betrokken beroepen onaantrekkelijker en dus zullen minder mensen kiezen voor die vakken. Te denken valt aan de zorg en het onderwijs.
Kortom, problemen in onze economie dreigen of, misschien beter gezegd, bestaan al volop; niet doordat er te weinig banen zijn, maar doordat er te weinig arbeidskrachten zijn. Geen werkloosheid, maar een schreeuwende behoefte aan personeel. De tekorten zetten een rem op de bedrijvigheid en dus op de welvaartstoename.
Automatisering
Hoe de krapte het hoofd bieden? Arbeidsmigranten zijn onmisbaar, vraag het maar aan de tuinders. Langer doorwerken is een andere optie. Voorzitter van de Sociaal-Economische Raad (SER) Mariëtte Hamer benadrukte onlangs in een toespraak dat in Nederland weliswaar veel mensen, in vergelijking tot elders in Europa, een betaalde baan hebben –de participatiegraad is hoog– maar dat zij weinig uren maken. Ofwel: veel deeltijdwerkers. Om daaraan toe te voegen: „We kunnen nog winst boeken door te stimuleren dat vrouwen meer uren gaan werken.” Het kabinet wil daar ook op inzetten, zo blijkt uit de vorige maand gepubliceerde zogeheten groeiagenda.
Van Mulligen: „Krapte kan ook een stimulans zijn voor innovatie, voor automatisering. Daar worden we productiever en rijker van.” Vaak leeft de gedachte dat door automatisering werkgelegenheid verloren gaat. „Tijdelijk, bij bepaalde beroepsgroepen gebeurt dat, dat hebben we in het verleden ook wel gezien. Maar op langere termijn heeft automatisering alleen maar verhoging van de welvaart tot gevolg gehad.”
Wie tellen er mee in werkloosheidscijfer?
De werkloosheid bedraagt zoveel procent van de beroepsbevolking, hoor je dan. Maar wie rekenen we tot de beroepsbevolking en wanneer tel je mee in het officiële werkloosheidscijfer?
De gangbare definities voor deze begrippen zijn die van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Die worden gebruikt door instanties als het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Centraal Planbureau (CPB). Ook de meeste andere landen hanteren ze, wat een goede onderlinge vergelijking mogelijk maakt.
Binnen de ILO, een agentschap van de Verenigde Naties dat zich bezighoudt met arbeidsvraagstukken, is vastgesteld dat het werklozenbestand bestaat uit alle personen van 15 tot 75 jaar zonder betaald werk die actief op zoek zijn naar werk en die daarvoor ook beschikbaar zijn. Drie criteria dus. De beroepsbevolking omvat alle personen in genoemde leeftijdscategorie die –ongeacht het aantal uren– werken (de werkzame beroepsbevolking) en die niet werken, maar wel zoeken en beschikbaar zijn. De meting vindt in ons land plaats door het CBS, met behulp van een maandelijkse enquête, een steekproefonderzoek onder 30.000 burgers.
Enkele voorbeelden. Iemand die met pensioen is, maar probeert nog gedurende een of meer uren in de week aan de slag te komen, wordt als een werkloze aangemerkt. Dat geldt niet voor degene die ontslag heeft gekregen en een poos gaat rentenieren. Stel, een echtpaar besluit over te stappen van een eenverdieners- naar een tweeverdienerssituatie. Zodra de partner die tot dusver niet actief was op de arbeidsmarkt gaat zoeken naar een baan, hebben we er een werkloze bij.
Het aantal werklozen staat los van het aantal mensen met een werkloosheidsuitkering (WW), die staan geregistreerd bij uitvoeringsinstituut UWV. Een jongere die de school verlaat en volop solliciteert bijvoorbeeld, is wel werkloos, maar ontvangt geen WW. Hetzelfde geldt voor werklozen die het einde van de maximale WW-termijn hebben bereikt en voor hen die op eigen initiatief ontslag hebben genomen.
Enkele concrete cijfers. Afgelopen december had de bevolking van 15 tot 75 jaar een omvang van 13,1 miljoen mensen. Ze viel te verdelen in een beroepsbevolking van 9,3 miljoen en een niet-beroepsbevolking van 3,7 miljoen. In eerstgenoemde categorie hadden 9,0 miljoen personen een baan en waren er ruim 300.000 werkloos. Van de 9 miljoen werkten er 4,6 miljoen in voltijd en 4,4 miljoen in deeltijd. Binnen deze laatste groep gaven er 323.000 aan meer uren ingeschakeld te willen worden.
Bij lange na geen record
De wereldwijde financiële crisis die in 2008 uitbrak en de recessie daarna, hakten er stevig in. De werkloosheid in ons land liep op tot een hoogste peil van 7,8 procent begin 2014. Daarmee boekten we echter bij lange na geen record. Het kan nog veel erger, leerden de afgelopen honderd jaar.
Meest heftig was de situatie tijdens de depressie in de jaren dertig van de vorige eeuw. In 1935 stond bijna 20 procent van de beroepsbevolking langs de kant. Onder bouwvakkers, zo weet het CBS te melden, had zelfs meer dan de helft geen werk.
Na de Tweede Wereldoorlog volgde de wederopbouw. Die droeg bij tot een periode van flinke groei van economie en werkgelegenheid. Geleidelijk aan tekende zich zelfs een tekort aan arbeidskachten af. Om dat knelpunt op te lossen, werden gastarbeiders van elders aangetrokken, vooral uit landen rond de Middellandse Zee. In 1970 registreerde het statistiekbureau op het punt van de werkloosheid een niveau in de buurt van de 1 procent. Daarbij moeten we bedenken dat toen de meeste vrouwen geen betaalde arbeid verrichtten. Nu zouden we zeggen: er was nog een enorm onbenut arbeidspotentieel.
De eerste oliecrisis in 1973 en meer nog de tweede van rond 1980, toen de prijs van ruwe olie omhoog spoot, veroorzaakten mondiaal een zware terugslag in de bedrijvigheid. Daardoor nam de werkloosheid fors toe. Door verschillen in definities lopen de tellingen uiteen. In de tabellen van het CBS zien we dat het in 1983 richting de 10 procent ging. In publicaties van het Centraal Planbureau (CPB), De Nederlandsche Bank (DNB) en de regering komen we percentages tegen van boven de 15. Hoe dan ook, de problemen waren groot. Een soepele toelating tot de WAO, de regeling op het gebied van arbeidsongeschiktheid, verhulde dat ze nog ernstiger waren dan de cijfers suggereerden.
Na de jaren tachtig piekte de werkloosheid, door neergaande fasen in de conjunctuur, op 7,3 procent in 1994 en 5,7 in 2004. Beide zijn jaargemiddelden.