Column (Christine Stam-van Gent:) Zo klein, zo groot
Mijn zoon heeft schoenmaat 44 en mijn dochter kan mijn kleren aan. Om me heen wordt gedebatteerd en gemusiceerd op een niveau dat ik maar amper bij kan benen. Mijn kinderen worden groot, en ik word steeds kleiner.
Dat besef dringt pas goed door als ik de oudste drie op de bank aantref, zes lange stelten in de knoop, achter één laptop. Ze gieren het uit, terwijl ze zinnetjes declameren die me vaag bekend voorkomen. Zinnetjes die nog dagenlang kwetterend over en weer zullen vliegen, als mussen die een vetbol hebben ontdekt. „Wat een leuke stukjes schreef u vroeger mam!” Die van de laatste jaren vinden ze een beetje saai. Altijd over boeken… Nee, dan die over hén gaan!
„Ja, maar dat kan nu niet meer, jullie hebben ook recht op privacy.” Niet nodig hoor, klinkt het genereus. Geen probleem als ik over hen wil schrijven. „Maar we zijn natuurlijk niet meer zo leuk als toen.” Nou vooruit, misschien dat ik het nog één keer doe, ter ere van tien jaar columnistschap. Dat mag, maar liefst wel zonder naam. Stel dat je later als officier van justitie gegoogled wordt…
Ze lezen me nog wat voor uit eigen werk (hoeveel ben ik vergeten!) en vertrekken dan naar boven. Met de stilte komen de mijmeringen. Inderdaad, wat waren ze als kleintjes toch leuk. Maar uit de hoeken van de kamer komen ook schaduwen aansluipen. Heb ik hen vroeger wel genoeg gezien? Niet alles is in de krant beland. Wie kent de dingen van de mens dan de geest van de mens, die in hem is? De moeheid, de depressies, de boosheid soms. Het is de tragiek van een ouder, wijzer en psychisch gezonder mens worden: je zou zoveel dingen over willen doen. Doe toch normaal, denk ik soms, als er iets te herdenken valt en de jubilaris het alleen maar heeft over zijn ”tekort in alles”. Nu doe ik het zelf en meen het nog ook. Het is de balans van 2019, en van een bijna 38-jarig leven.
Dat betekent niet dat je alleen maar fouten ziet. Het betekent naar je menszijn kijken met ontzag: wat wij tot stand brachten blijkt groter dan wijzelf met onze beperkingen. Zoals ik naar mijn opgetogen kinderen kijk, die nu via de ogen van hun moeder lezen hoe leuk en lief ze waren (en zijn). Dat heb ik niet bedacht, toen al helemaal niet. Alleen de typemachine was van mij, zei de schrijfster Flannery o’ Connor. De rest is Gods verhaal, geweven uit de rafels van ons kleine leven.
Dat is genade. Zo klein als Bethlehem, en zo groot als het Kind dat daar in de kribbe lag.