Wetsvoorstel Dekker gaat vooral over invloed shariarechtspraak
De band verbreken met je huwelijkspartner die je beloofde trouw te zullen zijn tot de dood. Dat pijnlijke besluit nemen in Nederland jaarlijks ruim 30.000 paren: kerkelijk of niet-kerkelijk, christelijk, moslim of atheïst. Vaak overheerst het verdriet, bijvoorbeeld als een relatie waarin wederzijds veel was geïnvesteerd, toch strandde. Soms is er ook opluchting, omdat het huwelijk onder druk van buiten tot stand kwam en omdat de scheiding een einde maakt aan jaren van onderdrukking en vernedering.
Bij het afwikkelen van zo’n scheiding zit de rechter geregeld met de handen in het haar. Wat te doen wanneer de man zijn ex dwingt bij hem te blijven, met als argument dat beiden nog altijd via een naar religieus recht gesloten huwelijk met elkaar verbonden zijn? Als het aan minister Dekker (Rechtsbescherming) ligt, wordt de wet aangepast. Verzoeken van ex-partners om zowel het burgerlijk als het religieus huwelijk te ontbinden, moeten volgens hem in één procedure kunnen worden gedaan. Dat vergt een wetswijziging, omdat daar nu twee rechtszaken voor nodig zijn.
Een onstuimige reactie op het plan viel vorige week op te tekenen uit de mond van hulpbisschop mgr. dr. Jan Hendriks, prominent vertegenwoordiger van de Rooms-Katholieke Kerk, waarin het kerkelijk huwelijk wordt gezien als sacrament dat alleen door de kerkelijke rechter nietig kan worden verklaard. Hendriks noemde Dekker in verkapte bewoordingen een religiebasher en verweet hem gebrek aan respect voor de godsdienstvrijheid en voor de scheiding tussen kerk en staat.
Bij die op zich begrijpelijke uithaal passen twee nuances. Één: in Dekkers voorstel is de rechter straks niet degene die het religieuze huwelijk ontbindt. Hij spreekt slechts uit of de onwillige partner gehouden is om mee te werken aan de beëindiging van deze verbintenis. Twee: diezelfde Dekker trotseerde een overgrote Kamermeerderheid die hem opdroeg onverbiddelijk in de wet te zetten dat zo’n partner hoe dan ook móét meewerken; wat dan ook het enige zou zijn dat rechters zouden kunnen vonnissen.
De bewindsman consulteerde de Raad van State, waarna die verplichtende tekst uit respect voor de godsdienstvrijheid en voor de scheiding tussen kerk en staat werd afgezwakt. Ex-echtgenoten horen „in beginsel” mee te werken aan een ontbindingsprocedure, maar er volgt altijd eerst een rechterlijke belangenafweging.
Dekker zegt het niet hardop, maar natuurlijk richt zijn wet zich vooral op die hoeders van het religieuze (lees: islamitische) recht wier optreden soms botst met de Nederlandse rechtscultuur. De bewindsman doet er dan ook wijs aan om te erkennen dat het vooral de invloed van de shariarechtspraak is die hij met deze wet rond gevoelige gebeurtenissen als een scheiding in Nederland wil beteugelen. Dat haalt, niet alleen voor mensen als mgr. Hendriks, vast wat kou uit de lucht.