Column: Kerk, staat en armoede
Vorige week verscheen het armoedeonderzoek waar een groot aantal kerken aan heeft meegewerkt. Kerken en diaconale organisaties dragen fors bij aan de bestrijding van armoede. Ondanks krimp van de kerk zijn er meer aanvragen geweest en blijft de investering in geld en uren op peil, zo blijkt uit het onderzoek.
Kerken besteedden vorig jaar 40,7 miljoen euro aan binnenlandse armoedebestrijding. Als je de tijd van vrijwilligers vanuit kerken meerekent, dan komt er nog eens 40,2 miljoen euro bij. In totaal een bijdrage van 81 miljoen euro. Meer mensen deden een verzoek om hulp. In de top tien van meest genoemde groepen die door kerken geholpen worden, heeft sinds 2012 een verschuiving plaatsgevonden. Stonden eerst ”mensen zonder betaald werk” bovenaan, nu zijn dat asielzoekers en vluchtelingen. ”Mensen met een chronische ziekte” en ”gezinnen waarin één persoon betaald werkt” worden veel vaker genoemd dan zeven jaar geleden.
Als je terugblikt in de geschiedenis is het bijzonder om te zien welke rol kerk en overheid innemen in de sociale zorg, en hoe de onderlinge verhouding steeds wisselt. Eeuwenlang was het de kerk die de sociale zorg in Nederland voor haar rekening nam. Pas als de kerk niet bij machte was voor de vele hulpbehoevenden te zorgen, sprong de overheid bij. Nu is de situatie omgekeerd: nu zijn het de kerken die zich moeten ontfermen over een groot aantal burgers die als gevolg van overheidsbeleid en de ingewikkeldheid van formulieren en regelingen tussen wal en schip vallen.
In de middeleeuwen was de overheid nauwelijks in beeld in de verzorging en opvang van kwetsbare groepen. Uit angst voor onrust deden stedelijke overheden iets aan opvang (bed-brood-bier) voor ”ongeregelde gasten”. De kerk zag het als haar taak de armen te ondersteunen. Bij de ”Heilige-Geestbanken” konden gelovigen hun gaven voor de armen kwijt.
In de 18e eeuw was armenzorg niet enkel een kwestie van ”verzorgen” van mensen, maar ook van ”verheffen”. Mensen moesten opgevoed worden tot een deugdzaam leven, zonder armoede. Ook de overheid bemoeide zich met het armoedeprobleem, om maatschappelijke onrust en opstand te voorkomen. Daarnaast waren de preventie en bestrijding van besmettelijke ziektes een belangrijk overheidsmotief.
In 1854 kwam er een Armenwet, maar die verplichtte de overheid nog tot niets. De wet was een compromis van de progressieve liberalen en de conservatieve antirevolutionairen. De liberalen hadden graag een vergaande armenwet gezien, vanuit het idee dat een krachtige overheid uniforme maatregelen op landelijk niveau kon doorvoeren. De antirevolutionair Groen van Prinsterer was beducht voor een te grote overheid: als de staat zich de armenzorg toe zou eigenen, dan zou dat uitlopen op een „vernietiging van de christelijke liefdadigheid.” Zo bleef armenzorg een gedeelde verantwoordelijkheid van kerk en overheid.
In de tweede helft van de 20e eeuw werd Nederland een verzorgingsstaat met een uitgebreid vangnet voor zorg- en hulpbehoeftigen. Ook in maatschappelijke opvang werd voorzien. Inmiddels bevinden we ons in de 21e eeuw. De verzorgingsstaat is op z’n retour. De overheid trekt zich terug en legt een aantal verantwoordelijkheden bij de mensen zelf neer, met ruimte voor particulier en kerkelijk initiatief.
Schulden en een langdurig laag inkomen zijn op dit moment de meest voorkomende redenen om bij een kerk aan te kloppen. Andere redenen die kerken en diaconale organisaties noemen: vastlopen in loketten van instanties, last van ingewikkelde formulieren en terugvordering van te veel betaalde toeslagen. Bureaucratie als veroorzaker van armoede en schulden staat dus hoog in de ranglijst van genoemde problemen. De overheid is daarmee niet alleen armoedebestrijder maar ook veroorzaker van problemen.
Een zichtbare rol van de kerk in de bestrijding van armoede juich ik toe. Maar dan wel in verhouding met een overheid die de bureaucratie in toom houdt. En een overheid die eerst naar zichzelf kijkt voordat mensen als ”fraudeur” worden aangemerkt, omdat ze fouten hebben gemaakt bij het invullen van allerlei formulieren.