„Een kind sterft pas als het moet sterven”
Zorg eerst voor interne discussie en vraag niet direct om nieuwe regels. Zo pareerde het college van procureurs-generaal vrijdag de roep van kinderartsen om nieuwe regels voor de levensbeëindiging bij wilsonbekwame patiëntjes. „Een verstandige reactie”, vindt Gerhard Burger, christenkinderarts in het protestants-christelijke Ikazia Ziekenhuis in Rotterdam.
Hoewel de arts nog maar sinds 1 september 2003 aan de slag is in het Rotterdamse Ikazia, is hij niet verbaasd dat zijn beroepsgroep opnieuw is beland in een discussie rond het levenseind van wilsonbekwame patiëntjes. „De problematiek in Nederland is niet anders dan in Zuid-Afrika. De openheid van artsen, dat is in beide landen het centrale discussiepunt. Zowel hier als daar is iedereen ervan overtuigd dat meer openheid gunstig is voor de algemene medische standaard.”
Ergens lag het dus, zo vindt Burger, wel voor de hand dat ook in Nederland justitie eerst haar best doet om kinderartsen tot meer openheid te bewegen. „De reactie is verstandig, maar het initiatief om voor die openheid te zorgen had ook bij de artsen zelf vandaan kunnen komen. Direct vragen om regels is eigenlijk een beetje egoïstisch, laf. Het gaat dan te weinig om het belang van de patiënt en te veel om dat van de arts. De houding is nu: Wat mag ik wel en wat mag ik niet als ik een strafrechtelijke vervolging wil vermijden? Dat is niet goed.”
Sinds hij in het Ikazia Ziekenhuis werkzaam is, maakte Burger tot drie keer toe de geboorte mee van een kindje met ernstig hersenletsel. In geen van de gevallen leidde dat tot een verzoek van de ouders om het leven te beëindigen. Andere ervaringen heeft Burger in Zuid-Afrika, waar hem twee keer door ouders om een levensbeëindigende handeling werd verzocht.
„De eerste keer ging het om een jongetje van een jaar dat in een zwembad was gevallen”, vertelt Burger. „Hij was gereanimeerd en aangesloten op de beademingsapparatuur. Zijn vader vroeg na 24 uur of ik de beademing wilde stopzetten. Ik heb gezegd: Nee, dat kan ik niet. Volgens de toenmalige jurisprudentie in Zuid-Afrika stond levensbeëindiging bij wilsonbekwamen gelijk aan moord. Maar dat was niet de reden waarom ik weigerde. Ik heb gezegd: Als hij moet sterven, moet hij sterven en als de Vader hem wil nemen, neemt Hij hem.”
Met een klik op de spatiebalk brengt Burger het inmiddels zwart geworden beeldscherm van zijn computer weer tot leven. „Kijk, dit is hem”, zegt de arts. „Deze foto mailde zijn moeder in april, toen hij vijf was geworden. Af en toe heeft hij hyperactieve neigingen en hij lijdt aan een geringe motorische afwijking. Maar hij heeft het gehaald.”
Voor Burger is het verhaal meer dan zomaar een illustratie uit de praktijk. „Het brengt mij bij de vraag: Wanneer houd je iemand kunstmatig in leven? Wat vandaag kunstmatig is, is het morgen niet meer. Die wetenschap is voor mij een reden om te zeggen: Het besluit om iemands leven te beëindigen mag nooit in mensenhanden liggen.”
De tweede keer dat Zuid-Afrikaanse ouders Burger vroegen een behandeling stop te zetten, betrof het een kindje met een onbehandelbare spierafwijking. „Ik heb uitgelegd dat het kindje zou stikken als ik de beademing zou beëindigen. Drie maanden later is het kindje spontaan gestorven. Ruim een jaar later werd ik door een ziekenhuis gebeld voor een spoedgeval. Daar ontmoette ik dezelfde ouders. Opnieuw beviel de moeder van een kindje met dezelfde afwijking. Ik heb gezegd: Alstublieft, neemt u een andere kinderarts. Maar de ouders zeiden: Nee, u moet ons kind behandelen. Ook dat kindje is later gestorven.”
Ook die ervaring stempelde het standpunt van de kinderarts inzake de levensbeëindiging. „De medische wetenschap is gebaat bij artsen die zich voortdurend inzetten om het leven van hun patiënten te redden. Neem ALL, de acute, lymfatische leukemie. Als we dertig, veertig jaar terug gezegd hadden: Het heeft geen zin dat te behandelen en het is te pijnlijk, was er niks gebeurd. Nu is het een van de best behandelbare kwaadaardige ziektes die er zijn. Daarom kom ik weer uit bij de vraag: Wat is een terminale fase? Wanneer is iemand terminaal?”
Of de kinderarts de voortijdige levensbeëindiging alleen afwijst omdat die de prikkel om behandelingen te verbeteren wegneemt? Burger: „Nee. Uiteindelijk komt ook deze discussie rond de levensbeëindiging van wilsonbekwamen neer op de moreel-ethische vraag: Kun je als arts een leven beëindigen als je weet dat onze tijden in Gods hand zijn?”