Theologenblog: Verder met heilsgeschiedenis en verbond
Vijfenzeventig jaar geleden vond de Vrijmaking plaats. Wat is haar erfenis? In de vrijgemaakte theologie en spiritualiteit zitten allerlei lagen, met sterke en zwakke kanten.
Afgelopen donderdag, op 31 oktober 2019, werd in Kampen teruggekeken op de Vrijmaking van 1944. Belangrijk was dat ook theologisch de balans werd opgemaakt.
In de bijdrage van Koert van Bekkum en Gert Kwakkel stond de heilshistorische manier van lezen van de Bijbel centraal. Zij schetsten deze benadering als Kamper variant van een bredere beweging. In Kampen liggen de wortels ervan al in de negentiende eeuw, in het werk van bijvoorbeeld Helenius de Cock (1824-1892). Via Geerhardus Vos (1862-1949), die naar Amerika emigreerde, werkt het Kamper accent op heilshistorisch lezen van de Bijbel tot op de dag van vandaag door, in de beweging van ”biblical theology”.
De Vrijmaking dreef vertegenwoordigers van deze beweging uiteen: ook de synodaal-gereformeerde Kamper nieuwtestamenticus Herman Ridderbos (1909-2007) is immers een belangrijke vertegenwoordiger van de heilshistorische benadering.
Ook de aandacht voor het verbond in de jaren dertig van de vorige eeuw kwam niet uit de lucht vallen. Hier moet eveneens de naam van de Kamper theoloog Helenius de Cock worden genoemd. Voor mijn eigen lezing ben ik in deze thematiek gedoken. Steeds meer valt mij op hoe gelaagd deze aandacht voor het verbond is – met sterke en zwakke kanten.
Verkiezingsleer
Al in de negentiende eeuw worstelden afgescheiden theologen met een theologie en spiritualiteit die sterk gedomineerd werd door de verkiezingsleer. Vragen als ”ben ik wel uitverkoren” of ”ben ik wel wedergeboren” leidden tot onzekerheid en passiviteit. Dat resulteerde toen al in een theologie die – tegenover de eeuwige verkiezing – aandacht vroeg voor de heilsgeschiedenis, voor het verbond van God in de tijd en voor de belofte gegeven bij de doop.
Hierin werken klassieke reformatorische noties door. Het vrijgemaakte verstaan van Gods belofte lijkt op dat van Luther. Gods belofte is geen constatering of beschrijving van een verandering in de mens, maar een toezegging van iets wat God in zijn belofte geeft.
Een tweede laag wordt gevormd door een combinatie van het moderne existentialisme van de jaren dertig en aandacht voor het werkverbond. Klaas Schilder (1890-1952) was gestempeld door dat moderne existentialisme. Dat leidde tot een theologische hoogspanning: we staan tegenover de heilige God. Dan zijn er twee mogelijkheden: gehoorzaamheid en zegen, of ongehoorzaamheid en vloek.
Deze twee mogelijkheden trekken twee sporen door de geschiedenis, van eeuwige verkiezing en eeuwige verwerping. Ab van Langevelde typeerde dit als „het klimaat van het absolute”: het gaat niet om mij en mijn ervaring, maar om Gods objectieve normen.
Schilder plaatste de twee mogelijkheden naast elkaar en gaf beide evenveel aandacht. Hierin verschilde hij van tijdgenoten als Antheunis Janse (1890-1960) en S. G. de Graaf (1889-1955), die veel sterker de overvloed van Gods genade benadrukten.
Opvallend genoeg is Schilder de verbondsleer pas laat gaan gebruiken voor de uitwerking van dit existentialistische accent. Sterker dan in Kampen tot dan toe gebruikelijk, benadrukte hij hierbij het werkverbond met Adam voor de zondeval. Ook is deze tweede laag maar zijdelings verbonden met de thematiek van zelfonderzoek en doopbelofte. Het zelfonderzoek speelde in zijn theologie geen grote rol. Voor Schilders theologie van de geschiedenis is belangrijker dat God de God van de geschiedenis is.
Klaas Schilder en de vragen van zelfonderzoek en verbond zijn in de Vrijmaking dus minder onlosmakelijk met elkaar verbonden dan vaak gedacht. De werkelijkheid was ingewikkelder.
Vernieuwen
In de vrijgemaakte theologie en spiritualiteit is een combinatie van de eerste en de tweede laag bepalend geweest. De tweede laag, met het accent op normativiteit en objectiviteit, is onbewust het kader geworden van waaruit naar Gods belofte gekeken werd. Het Nederlands-gereformeerde deel van de vrijgemaakten heeft hiervan minder last gehad. Hierin hebben het werk van Janse en Kees Veenhof (1902-1983) een belangrijke rol gespeeld.
Aanhangers van de heilshistorische manier van Bijbellezen wilden vanuit de Bijbelse theologie de dogmatiek vernieuwen. Sinds de Vrijmaking is dit op het terrein van de verbondsleer nog maar nauwelijks gebeurd. Vooral de Nederlands-gereformeerde theologen Henk de Jong en Bob Wielenga hebben vernieuwende aanzetten gegeven door aandacht te vragen voor de veelheid van verbonden in de Bijbel: met Noach, Abraham, Israël, David en het nieuwe verbond met Israël.
Het is mooi dat beide huizen van de Vrijmaking in Kampen nu weer samenwerken aan het verder ontwikkelen van hun gezamenlijke theologische traditie. In onderzoeksgroep BEST gebeurt dit samen met Apeldoornse theologen, die eveneens voortkomen uit de Afscheiding: Bijbel en systematische theologie worden hier nauw op elkaar betrokken. De vernieuwing van de verbondsleer vanuit heilsgeschiedenis en Bijbelse theologie is een uitdaging die het waard is om samen op te pakken.
De auteur is universitair hoofddocent systematische theologie aan de Theologische Universiteit Kampen. Hij schrijft dit artikel als lid van de gezamenlijke onderzoeksgroep BEST (Biblical Exegesis and Systematic Theology) van de Theologische Universiteiten in Apeldoorn en Kampen.