Bezinning op Bijbelse grondslagen recht en gerechtigheid
Gerechtigheid en recht zijn woorden die in de Bijbel veel voorkomen. Advocaat mr. dr. J. J. H. Post schreef daarover vanuit zijn vakgebied, het recht, een belangwekkend boek. Daarin werpt hij vaak een verrassend nieuwe licht op bekende Bijbelgedeelten. Ook laat hij zien hoe het recht in de Bijbel vandaag doorwerkt in ons recht.
Post wijst er in de verantwoording van zijn boek terecht op dat waar de Bijbel spreekt over gerechtigheid en recht, deze begrippen moeten worden verstaan in de context van de tijd waarin de Bijbel ontstond. Men onderkent dit te weinig, waardoor de juridische dimensies van veel Bijbelgedeelten vaak onderbelicht blijven. Meer kennis van die juridische dimensies, met name vanuit beschikbare bronnen uit de tijd van het ontstaan van de Bijbel, leidt volgens Post tot een beter en dieper begrip van de Bijbel. Doel van het boek is daarom na te gaan hoe de begrippen gerechtigheid en recht zich in de Bijbel tot elkaar verhouden. En welke inzichten daarin verborgen liggen voor hedendaags denken over recht en rechtvaardigheid.
Het boek bundelt een aantal essays die de auteur daarover schreef. Daarbij koos de auteur Bijbelse thema’s met een juridische lading. Hij maakte daarbij gebruik van de protestantse indeling van de Bijbel en van de Herziene Statenvertaling. Op enkele plaatsen gaat hij ook in op apocriefe Bijbelboeken. Verder beroept hij zich veelvuldig op auteurs uit de tijd van de Bijbel, zoals Cicero en Flavius Josephus.
Post stelt zichzelf met zijn boek drie doelen. Het eerste is dat hij de passages in de Bijbel die met rechtspraak te maken hebben, van een context wil voorzien. Het tweede doel is aantonen dat een deel van het hedendaagse recht een Bijbelse, oud-oosterse of klassieke oorsprong heeft. En zijn derde doel is laten zien dat het recht lééft, omdat er tussen toen en nu veel parallellen te trekken zijn.
Verder hoopt Post dat zijn boek bij zal dragen aan „verbinding en begrip” van theologie en recht. Daartussen signaleert hij een spanning. Beide geven een antwoord op morele dilemma’s, terwijl de invalshoek verschillend is. Theologie en recht kunnen niet zonder elkaar, maar blijken moeilijk met elkaar te verenigen.
Gerechtigheid
In onze samenleving bestaat recht doen uit de juiste toepassing van de regel, stelt Post. Pas als de uitkomst daarvan onbevredigend is, komt de billijkheid in beeld. In de Bijbel functioneert het recht op een andere manier. Het gaat niet alleen om het voldoen aan de regel, maar ook om het bereiken van het hogere doel: gerechtigheid. Moraal en godsdienst stempelen de uitwerking van de toepassing van de regel. Op die manier hangen gerechtigheid en recht met elkaar samen.
Dat is overigens niet alleen in de Bijbel het geval. Post laat zien dat dit een universeel beginsel is dat ook in andere oude beschavingen voorkwam. Onder andere in die van het oude Egypte. Dat kende het begrip ”maät”, wat staat voor onder meer echtheid, rechtheid, stabiliteit, kosmische orde en rechtvaardigheid. Typerend voor het Bijbelse spreken over recht is verder dat het recht bij God vandaan komt. Hij gaf, via Mozes, Zijn wetten. Daarin ziet Post een „vrij zuivere” uitwerking van de gedachte van het natuurrecht. Volgens de rechtsgeleerde en theoloog Hugo de Groot (1583-1684) gaf God de mensheid driemaal Zijn recht: na de schepping, na de zondvloed en door Christus. Daarnaast kreeg Israël nog bijzondere, eigen wetten. De essentie daarvan is: het doen van Gods wil.
Gods wil werd aanvankelijk mondeling overgeleverd en pas later schriftelijk vastgelegd. De geschreven Thora (de Bijbelboeken Genesis tot en met Deuteronomium) kan in het Jodendom nooit losgemaakt worden van de mondelinge Thora. Iets wat volgens Post in het christendom niet tot zijn recht komt, omdat dat alleen uitgaat van de geschreven Thora. De uitleg van de Thora is in het Jodendom niet vrij. Die moet altijd te herleiden zijn tot de openbaring aan Mozes op de Sinaï.
In zijn boek wandelt Post de hele Bijbel door, vanaf Genesis tot en met Handelingen. Hij laat zien hoe het recht in de Bijbelse geschiedenis tot ontwikkeling komt. Bij onderkoning Jozef komt voor het eerst het idee van ”genade” naar voren, als Jozef zijn broers vergeeft wat zij hem aandeden. In de Bijbelboeken Psalmen, Spreuken en Prediker blijkt dat het in het recht gaat om gerechtigheid, barmhartigheid en trouw.
Posts onderzoek naar de juridische achtergrond van Bijbelse verhalen werpt vaak een verrassend nieuw licht daarop. Enkele voorbeelden ter illustratie.
Nadat Jozef de droom van de farao uitlegde, kreeg hij volgens Genesis 41:41-42 een gouden ketting om zijn hals. Deze ketting is een teken van waardigheid van de vizier in zijn functie van opperrechter. De opperrechter of vizier droeg een gouden ketting om zijn hals met een kleine afbeelding gemaakt van edelstenen die men ”de waarheid” noemde. De vizier had de leiding over alle rechtszaken die aan het hof plaatsvonden. Daarom zegt Jozef volgens Genesis 45:8 ook tegen zijn broers dat God hem heeft aangesteld als „een vader voor de farao.” Dit betekent dat Jozef de belangrijkste adviseur van de farao is.
Post merkt verder op dat de vizier als persoonlijk hoogste bestuursambtenaar van de farao ook zorgde voor de rechtstoepassing en rechtshandhaving. Zijn taak was zorg te dragen voor rechtvaardigheid, waarheid en harmonie. Daarom was hij ook voorzitter van het hoogste rechtsorgaan in Egypte, de Grote Kenbet.
Rechtsopvatting
Een tekst die afkomstig is uit het graf van Rekhmire, een vizier die leefde van 1504 tot 1450 voor Christus, geeft een goed beeld van de hoge rechtsopvatting die men had: „Ik oordeelde onpartijdig tussen arm en rijk. Ik redde de zwakke van de onderdrukker. (…) Ik wiste de tranen weg door de nooddruftige bijstand te verlenen. Ik stelde de zoon en erfgenaam aan in de positie van zijn vader. Ik gaf brood aan de hongerige, water aan de dorstige, vlees, bier en kleren aan hem die niets had.”
Post besteedt ook uitvoerig aandacht aan het optreden van Jezus volgens de evangeliën. Hij typeert Jezus als een Jood die zich bezighield met discussies over de Thora, en deze eigentijds uitlegde. Het volk sprak Jezus aan als ”rabbi”, wat betekent ”mijn meerdere” of ”mijn meester”. Dit hield in dat men hem beschouwde als een erkend en gerespecteerd rechtsgeleerde, die gekwalificeerd was om rechtsbeslissingen te nemen op grond van de Thora.
Het verschil in de uitleg van de wet tussen Jezus en de Schriftgeleerden en farizeeën ziet Post hierin dat de laatstgenoemden een letterlijke uitleg van de wet voorstonden, terwijl het Jezus ging om de bedoeling en de strekking van de wet. Dit blijkt bijvoorbeeld als de discipelen aren plukken op de sabbat en de farizeeën hen daarop aanspreken. Jezus leert dan dat de mens er niet is om de sabbat, maar de sabbat om de mens. Ook wijst hij op de geschiedenis van David. Die nam voor zijn mannen de toonbroden toen zij honger hadden, terwijl die toonbroden alleen door de priesters gegeten mochten worden. Niet het gebod gaf de doorslag, concludeert Post, maar de nooddruftige mens.
De auteur wijst er verder op dat Jezus zich vaak bedient van een bepaalde interpretatiemethode, de zogenaamde kal-wa-chomer-redenering. Die komt hierop neer: wat voor het mindere geldt, geldt ook voor het meerdere. Een voorbeeld is de genezing van een waterzuchtige man op de sabbat volgens Lukas 14. Jezus stelt de vraag: Wie zal, wanneer zijn os of ezel in de put valt, deze er niet meteen uittrekken op de dag van de sabbat? De farizeeën hadden geen antwoord op die vraag. Post verklaart dit hieruit dat Jezus bleef binnen de uitlegmethoden die de farizeeën kenden. Hij confronteerde die met elkaar en trok daaruit een eigen beredeneerde conclusie. Want hij wist natuurlijk ook wel hoe de farizeeën tot hun uitleg kwamen.
Post realiseert zich dat hij bij de uitleg die hij biedt, keuzes maakt. En dat die keuzes soms betwistbaar zijn. Wat betreft de uitleg van de Bijbel in het Jodendom liet hij zich adviseren door Bart Wallet, onder meer universitair docent Midden-Oostenstudies, Hebreeuws en Joodse studies aan de Universiteit van Amsterdam. Deze schreef ook een voorwoord bij het boek.
Hoewel Post de Bijbel tot en met Handelingen doorloopt, besteedt hij geen aandacht aan Handelingen 5:29, waar Petrus zijn rechters voorhoudt: wij moeten God meer gehoorzaam zijn dan mensen. Juist met het oog op de verhouding van theologie en recht is deze tekst van belang. Ziet deze tekst alleen op een situatie waarin de overheid de verkondiging van het Evangelie belet? Zoals bijvoorbeeld in nazi-Duitsland het geval was? Of kan die ruimer worden uitgelegd? Waarmee natuurlijk de mogelijkheid ontstaat dat elk dwalend rechtsgevoel van christelijke bodem zich op Handelingen 5 beroept. Een vraag is ook of Petrus onder de leiding van de Heilige Geest iets heel nieuws bracht. Of dat Petrus wellicht aanhaakte bij een gegeven dat al bestond in de uitleg van de wetten van Mozes.
”Gerechtigheid en recht” is niet alleen nuttig voor advocaten en juristen die zich willen bezinnen op de Bijbelse grondslagen van het recht. Door de vele verhelderende achtergrondinformatie die het biedt kan het ook anderen helpen om de Bijbel beter te begrijpen. In die zin is het boek zeker ook geschikt voor ieder de Bijbel beter wil begrijpen vanuit het recht.
Gerechtigheid en recht, mr. dr. J. J. H. Post; uitg. Kokboekencentrum; 384 blz.; € 35,-