Wim van de Waal op eenmanspost tussen de Papoea’s
Wim van de Waal was nog maar even in de twintig toen hij op Nieuw-Guinea de leiding kreeg van een district dat zo groot was als Noord-Brabant. Een ervaring die de rest van zijn leven stempelde. „Een indrukwekkend mooi land”, met „indrukwekkend mooie mensen.”
L. Vogelaar
Van de tientallen bestuursambtenaren in het laatste overzeese gebiedsdeel in de Oost heeft slechts een enkeling zijn ervaringen op schrift gesteld. Voor Van de Waal zelf duurde het ook tot 56 jaar na zijn terugkeer dat hij zijn herinneringen en foto’s in boekvorm uitbracht.
Het is een boeiend verhaal over een dwarse puber die weg wilde „uit het burgerlijke Holland” van de jaren vijftig, dat hij als „beklemmend” ervoer. Ver weg ook bij zijn „nogal strenge christelijke opvoeding” vandaan; „burgerlijker en behoudender was bijna niet denkbaar.” Hij werd in Bodegraven geboren en groeide op in de hervormde gemeente van Den Haag.
Het avontuur trok; het primitieve leven en het karige salaris van een regeringsvertegenwoordiger op Nieuw-Guinea waren geen verhindering. Minimaal voorgelicht en voorbereid vertrok Van de Waal zestig jaar geleden naar het andere eind van de wereld.
De omslagfoto toont hem zoals hij was: een blond ventje in een korte broek, te gast bij hutbewoners met wie hij een relatie probeerde op te bouwen. Hij had de verantwoordelijke taak het exploratieressort Casuarinenkust te besturen, aan de zuidkust van het immense eiland dat Nederlands bezit was gebleven toen Indonesië in 1949 onafhankelijk werd.
Exploratieressort. Mooi woord voor een nauwelijks onder controle gebracht gebied dat nog maar weinig blanken hadden gezien.
In de Asmat –bossen, moerassen, hitte, muskieten– leefden de Papoea’s nog in het stenen tijdperk. Ze kenden de Nederlanders al wel, maar die hadden nog niet veel invloed op hun leefwijze uitgeoefend.
Primitieve stammen
Van de Waal ging enthousiast aan de slag op zijn afgelegen eenmanspost. Bedreigd leek hij zich geen ogenblik te voelen, als enige blanke tussen primitieve stammen. Integendeel, ze voelden zich bij hem juist veilig: hij was blanke, dus een geest.
Van de Waal kreeg steeds meer bewondering voor hun manier van (over)leven. „Een volk dat, met zijn kennis van de natuur, geen enkele reden heeft om afgunstig te zijn op onze gedigitaliseerde wereld.”
Door de vele expedities haperde het contact met het thuisfront. Met als gevolg dat voor de radio –half Nieuw-Guinea kon meeluisteren– het bericht werd voorgelezen: „Jongen, waar zit je? We hebben in drie maanden niets gehoord. Je ongeruste ouders.” Van de Waal: „Daar hebben mijn collega’s me nog lange tijd mee achtervolgd en het heeft me later heel wat biertjes gekost.”
Naast de overheid was ook de kerk op Nieuw-Guinea actief. Zending en missie hadden het gebied verdeeld: „Het noorden was in principe voor de protestanten en het zuiden voor de rooms-katholieken.” Net als –globaal– in Nederland.
Van de Waal kreeg in 1961 te maken met de geruchtmakende verdwijning van Michael C. Rockefeller, zoon van de gouverneur van New York. De 23-jarige Rockefeller reisde door het gebied om kunstvoorwerpen te verzamelen voor het Museum of Primitive Art, dat zijn vader in New York had gesticht. Kunst die was gebaseerd op de koppensnellerij waaraan de jonge Rockefeller waarschijnlijk zelf ten prooi gevallen is. Hij is in Nederlands-Nieuw-Guinea niet verdronken of door krokodillen aangevallen, maar door Papoea’s opgegeten, stelde de Amerikaanse journalist Carl Hoffman in 2014. Van de Waal, die het tragische voorval destijds moest onderzoeken, komt tot dezelfde conclusie. Honderd procent zekerheid hebben ze allebei niet.
Moordplaats
Van de Waal publiceert unieke foto’s, in kleur nog wel: de mogelijke moordplaats, het opgraven van botten, de teruggevonden schedel en beenderen –van Rockefeller?– en het moment dat een van de vermoedelijke moordenaars zich kalmpjes op de foto laat zetten.
Hoffman en Van de Waal noemen niet dat drie dagen voor Rockefellers verdwijning de Nederlandse bestuursambtenaar ir. A. M. Hilkemeijer (32) –die tot de Gereformeerde Gemeenten behoorde en medeoprichter van studentenvereniging CSFR was– tijdens een patrouille in het oerwoud werd gedood. Beide verdwijningen lagen politiek gevoelig: Nederland wilde Nieuw-Guinea niet aan Indonesië afstaan en probeerde daarom aan de wereld te laten zien dat het de bevolking in harmonie tot zelfstandigheid wist op te voeden. Het vermoorden van blanken paste daar niet bij.
„Men probeerde al dit negatieve nieuws naar de doofpot te verwijzen”, zegt Van de Waal nu desgevraagd. „Men wilde per se geen bewijzen hebben waaruit gedistilleerd zou kunnen worden dat Nederland Nieuw-Guinea niet onder controle had.”
De jonge bestuursambtenaar ging op in zijn werk. In het boek lijken de politieke perikelen rond het gebied lange tijd ver weg. Uiteindelijk moest Nederland Nieuw-Guinea loslaten. De ambtenaren gingen terug naar huis. „Pijn” deed het, al maakt Van de Waal er niet al te veel woorden aan vuil.
Hij vond Nederland maar klein en koud. „Ik verlangde naar Pirimapun, de mensen daar en de rijstprak met tomaten van Baurum (zijn „kokki”, LV). Ik had heimwee naar het klimaat, naar de geur van de gewassen, de regen en de zonsondergang boven de Arafurazee.”
Terug naar de archipel kon hij niet. In Nederland blijven deed hij echter evenmin. Meer dan een halve eeuw al woont Van de Waal in Spanje, op het Canarische eiland Tenerife. ‘Nieuw-Guinea’ ging mee; de herinneringen, de beelden, zwart-wit en in kleur. Publicatie in boekvorm voorkomt nu dat ze verdwijnen.
Een roeping, een taak! Bestuursambtenaar in Nieuw-Guinea, 1959-1962, Wim van de Waal; uitg. Primavera Pers; 200 blz.; € 35,-