Jafeth uitgebreid
Genesis 9:27
„God breide Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten; en Kanaän zij hem een knecht.”
Deze alleenwijze, waarachtige, machtige, liefderijke en goedertieren Elohim, God, wordt dit werk toegeëigend om aan Jafeth te doen. Want het is een goddelijk werk en Zijn eer die Hij aan niemand anders geeft. „Ik ben de Heere, dat is Mijn Naam; en Mijn eer zal Ik aan geen ander geven, noch Mijn lof den gesneden beelden” (Jesaja 42:8, Jesaja 48:11). Want als wij het grondwoord ”Japhth” dat in onze tekst staat, verklaren door het woord ”uitbreiden”, zoals onze Duitse vertaling heeft, en dat de betekenis zou zijn: „Jafeth zou worden uitgebreid”, dan is het immers Gods werk, want wie heeft de mensen geschapen? En wie heeft tot hem gezegd, nadat hij geschapen was: „Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde”? En wie heeft de macht van de mens zover uitgebreid dat hij macht en heerschappij heeft over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte dat op de aarde kruipt, zodat alles hem onder zijn voeten is gesteld? Zekerlijk, niemand anders dan God, Die hemel en aarde, de wereld en alles wat daarin is, gemaakt heeft (Psalm 146:6). Daarom zegt de heilige Paulus tot die van Athene dat God „uit één bloed het ganse geslacht der mensen heeft gemaakt, om op de gehelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden tevoren geordineerd, en de bepalingen van hun woning” (Handelingen 17:26).
Fridericus Ragstat à Weille, predikant te Spijk (”Noachs profetie”, 1685)