En ulieder verbond met de dood zal te niet worden, en uw voorzichtig verdrag met de hel zal niet bestaan; wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal, dan zult gijlieden van denzelven vertreden worden.”

Hoevelen zijn er die wanneer zij anderen ten grave zien dalen niet aan hun eigen dood en de onzekerheid van hun leven te denken, maar op hun jeugd en bloeiende levenskrachten, op hun sterk lichaam, op hun nog krachtige ouderdom bouwen. Hoevelen zijn er die altijd nog tijd menen te hebben en denken: de dood zal tot mij nog niet genaken. Dezen zijn toch niet anders dan verbondmakers met de dood en verdragsluiters met de hel? Hoevelen zijn er niet die wanneer de dood en het oordeel Gods hen wordt aangekondigd onverschillig dit aanhoren alsof het hun niet aanging. Anderen weer hebben zich de leugen tot een toevlucht gesteld. Het zijn zij die, omhangen met het blinkend gewaad van eigengerechtigheid, een pad bewandelen dat hun recht schijnt en die zichzelf bakken uithouwen, gebroken bakken die geen water houden. Zij staan op een grond die hun eenmaal ontzinken zal, omdat hun rotssteen Christus niet is. Elke toevlucht buiten Hem zal leugenachtig bevonden worden.

Ds. G. F. Gezelle Meerburg, predikant te Almkerk

(”Levenslessen, preek over Jesaja 28:15-18”, 1848)