Nee, Kamerlid dat zich afscheidt, pleegt geen ‘zetelroof’
Het heeft sinds de laatste Kamerverkiezingen even geduurd, maar nu is het dan toch weer zover. Een Kamerlid, te weten Femke Merel van Kooten, scheidde zich dinsdag af van haar fractie, die van de Partij voor de Dieren (PvdD).
Kamerleden die zich afscheiden zijn per definitie verzekerd van aandacht. Op en buiten het Binnenhof vormen zij gespreksstof. Een veel gebruikt frame, dat natuurlijk vooral gehanteerd wordt door de partij en de fractie waarvan zij zich afscheidden, is ”zetelroof”. Maar met die term moeten we oppassen.
Grondwettelijk gezien klopt die namelijk beslist niet. Volgens artikel 67 lid 3 van de Grondwet stemmen Kamerleden ”zonder last”. Dat betekent dat zij aan niemand verantwoording schuldig zijn, hoogstens aan hun kiezers. En dat hun zetel niet aan hun partij toebehoort, niet aan hun fractie, maar aan henzelf.
Raar? Goed beschouwd niet. Dat partijen en fracties in Nederland een zekere macht hebben, is begrijpelijk. Dat geeft structuur en een geraamte aan de politiek. Zonder enige vorm van fractiediscipline wordt het voor een coalitie lastig om afspraken te maken en voor een kabinet heel moeilijk om te regeren.
Maar er is ook een andere kant. Fractiediscipline kan omslaan in het knevelen van individuele Kamerleden en het onnodig binden van gewetens. Daarom is het óók goed dat volksvertegenwoordigers een ultiem druk- en machtsmiddel hebben: „Als u, fractieleiding, mij te veel in een mal perst en over mijn persoonlijke opvattingen heenwalst, stap ik uit de fractie en moeten jullie het voortaan met één man/vrouw minder doen.”
Dat machtsevenwicht tussen een individueel politicus en zijn fractie moet van tijd tot tijd tegen het licht worden gehouden. Daarom valt er best iets voor te zeggen dat de Kamer in 2017 de (voor)rechten van afgescheiden Kamerleden wat inperkte en een einde maakte aan de praktijk dat een afgescheiden parlementariër er in salaris en faciliteiten eerder op vooruit dan erop achteruitging. Dergelijke voorzieningen riekten naar een premie op afscheidingen. En dat hoeft nu ook weer niet.
Maar overeind blijft staan dat elk Kamerlid het recht heeft zich af te scheiden en dat het onverstandig zou zijn als de politiek dat recht om zeep zou helpen. Of het wijs en ook ethisch verantwoord is van dat recht gebruik te maken, kan alleen per geval beoordeeld worden.
In dat kader zou elke parlementariër die zich wil afscheiden ten minste dit moeten bedenken: Zou ik deze Kamerzetel ook op eigen kracht hebben bereikt of heb ik mijn zetel eigenlijk aan mijn politieke groepering te danken? Als het daarom gaat, is de situatie van Van Kooten duidelijk: zij kreeg in 2017 6131 voorkeurstemmen, amper genoeg voor 0,1 Kamerzetel. Zo bezien zou het opgeven van haar zetel, hoewel grondwettelijk niet verplicht, toch geen onlogisch gebaar zijn geweest.