Column: Mythes over hersenen ontkracht
Vorige week vertoefde ik in Heerlen om er de Onderwijs Research Dagen mee te maken. Een groot aantal Nederlandse onderzoekers presenteerde daar de uitkomsten van onderzoek naar leren en onderwijzen. Een van de hoofdlezingen werd gepresenteerd door dr. Nienke van Atteveld, die aan de Vrije Universiteit Amsterdam hersenonderzoek doet. Ze is bovendien de uitdaging aangegaan om dat soort onderzoek voor een breed publiek toegankelijk te maken. Daarom schreef ze, met twee collega’s, ook een boek: ”Kijken in het brein, mythen en mogelijkheden”. Haar voordracht was een prachtig, evenwichtig verhaal over mogelijkheden en grenzen van hersenonderzoek (de titel van het genoemde boek alleen al laat het evenwicht zien). Een voorbeeld ter navolging om een al te groot vertrouwen in wetenschap af te remmen zonder de waarde van wetenschap uit het oog te verliezen.
Van Atteveld is er bij uitstek goed in om mythen over hersenonderzoek te ontkrachten. Zo bestaat er de hardnekkige overtuiging onder leken dat wij maar 10 procent van onze hersenen gebruiken. Als dat waar is, liggen er geweldige kansen om intelligenter te worden, want we hoeven dan alleen maar die ongebruikte 90 procent in te gaan zetten. Deze overtuiging komt voort uit diverse verkeerd begrepen nieuwsitems over hersenonderzoek. Behalve de neuronen die de signalen overdragen, zitten er in onze hersenen ook gliacellen die dat proces ondersteunen. De verhouding tussen de aantallen neuronen en de aantallen gliacellen in onze hersenen is ongeveer 1 op 10. Maar dat is heel wat anders dan te zeggen dat we maar 10 procent van onze hersenen gebruiken.
Nog een misverstand is dat je met hersenscans gedachten zou kunnen aflezen. Ook dat is aperte onzin, want er is geen één op één-vertaling van de hersenscan (die alleen materiële veranderingen weergeeft) naar iemands (immateriële) gedachten. Nog een voorbeeld van niet goed begrepen wetenschap zijn allerlei associaties die mensen hebben bij de term ”puberbrein”. Pubers hebben nu eenmaal zo’n brein en daarom zijn ze roekeloos, drinken ze te veel en kunnen ze zich niet goed op hun huiswerk concentreren. Voor je het weet, wordt dat een self-fulfilling prophecy: pubers gaan zich gedragen naar dit soort verwachtingen. Ook hier zijn de werkelijke uitkomsten van hersenonderzoek veel genuanceerder.
Het meest spectaculaire voorbeeld van simplistisch omgaan met nieuwsberichten over hersenonderzoek is misschien wel dat van de oplichtende delen van hersenen in een dode vis, waarover in 2010 door onderzoekers werd gerapporteerd. Meteen gaf dat aanleiding om te concluderen hoe onbetrouwbaar MRI-scans wel zijn. Wat een onzin: leven waarnemen in een dode vis! Natuurlijk was de werkelijkheid ingewikkelder dan de leek dacht. De oplichtende puntjes zijn namelijk de uitkomst van statistische berekeningen naar aanleiding van de scan, en die hoeven niet altijd te wijzen op leven. In dit geval dus onbegrip dat leidt tot onterechte minachting voor wetenschappelijk onderzoek. Dat is net zo onwenselijk als overschatting daarvan.
Kortom: het zou goed zijn als wetenschappers beter zouden nadenken over de effecten van hoe zij onderzoeksresultaten presenteren. Voor een christen komt het er dan extra op aan. Zowel onderschatting als overschatting van wetenschappelijk onderzoek doet het geloof in de Schepper geen goed.
Aardig om te vermelden is dat Van Atteveld op haar blog de aanbeveling doet om onze Facebookaccounts weg te doen. Die komen namelijk te veel tegemoet aan wat onze hersenen graag voor waar houden, namelijk wat aansluit op wat we al denken te weten. Door overmatig Facebookgebruik verliezen we het zicht op wat werkelijk waar is. Daarom moeten we volgens Van Atteveld meer moeite doen om zelf informatie te verzamelen. Zou het kunnen zijn dat de satan ook Facebook kan gebruiken om ons te laten geloven wat ons zondige hart graag voor waar houdt? Misschien zit in deze onthulling over Facebook ook nog wel een toegevoegde waarde van hersenonderzoek.
De auteur is bijzonder hoogleraar reformatorische wijsbegeerte aan de Technische Universiteit Delft.