Als een kind
Psalm 131:2b
„Mijn ziel is als een gespeend kind in mij.”
O alwijze God, dat ik mijzelf en mijn gebeden naar Uw geopenbaarde wil zou mogen richten en ootmoedig mij zou mogen buigen onder datgene wat de uitkomst aanwijst Uw verborgen wil te zijn geweest. Mijn ziel is omtrent Uw besluiten als een gespeend kind bij zijn moeder. Mijn ziel is als een gespeend kind in mij. Gij, Heere, hebt in den beginne de aarde gefundeerd. De hemelen zijn het werk van Uw handen. Gij bracht die voort onder het gezang van de vrolijk zingende morgensterren, toen al de kinderen Gods juichten. Zo veel schepselen als er zijn, zo veel staan er tot onze dienst om met ons verkondigers te zijn van Uw volmaaktheid en heerlijkheid. Wij kunnen niet genoeg Uw majesteit verheffen en Uw deugden roemen, zoals Gij het waardig zijt, al hadden wij de taal der engelen. En indien zij de gedachtenis van de grootheid van Uw goedertierenheid verkondigen en de God der goden loven, omdat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is, waarom zouden dan Uw gunstgenoten U niet zegenen? Zij zullen de heerlijkheid van Uw Koninkrijk vermelden en Uw mogendheden uitspreken. Laat mij, o Schepper van alle dingen, in de geschapen wereld Uw eeuwige kracht en Goddelijkheid zien. Doe mij in de schepselen U genieten. Maar laat mij bovenal met U innerlijk bekend zijn door een heilige gemeenschap. Meer dan met de geschapen wereld. Meer dan met mijzelf!
Cornelia Leydekker, Middelburg (”Ernstige ziel-betrachtingen in heylige alleen-spraeken voor, onder, en na het houden der H. Avondmaels”, 1695)