Motieven voor acties antisemieten vaak weer religieus
Wie na het einde van de Tweede Wereldoorlog dacht dat in Europa antisemieten schuldbewust in hun schulp zouden kruipen, is bedrogen uitgekomen. Aan de alledaagse haatspraak en de aloude ”risjes” (boosaardigheden) is zelfs een lange lijst van gewelddadige naoorlogse aanslagen toe te voegen. Daarbij is ”religieus antisemitisme” bepaald niet iets van het verleden.
Enigszins geruststellend is dat er vandaag de dag geen Europese staten zijn die het antisemitisme zelfbewust uitdragen. Daar staat tegenover dat het antisemitisme in Duitsland ook pas vanaf 1933 vaste voet kreeg in de staat. Daarvoor waren het partijen, allerhande (soms militante) organisaties en individuele ideologen die het antisemitische gedachtengoed verspreidden.
Meer dan alledaagse waakzaamheid lijkt dus een wijs devies, maar helaas is niets zonder tegenspraak als het om antisemitisme gaat. Menig gesprek belandt al snel in gesteggel over definities en over wat wel en wat niet mag gelden als antisemitisch. Ook in dit opzicht is het hedendaagse antisemitisme belast door het verleden van de Shoah. Ieder gebruik lijkt linea recta te verwijzen naar 1933-1945. Ik wil een dappere poging wagen enige verheldering te bieden aan de hand van drie vaak gestelde vragen.
Wat is antisemitisme?
Antisemitisme is mensenwerk. Het gaat om ideeën en om het gedrag waaraan wij die ideeën kunnen aflezen. Het is niet zo dat dit ”aflezen” uitsluitend bij de rechter ligt. Artikel 137c is de meest gebruikelijke strafrechtsbepaling aan de hand waarvan de rechter tot een veroordeling kan komen. Dit artikel spreekt niet letterlijk over antisemitisme, maar over collectieve belediging.
Hoe dit in de praktijk kan uitpakken, illustreert de recente rechtszaak over de incidenten bij het Amsterdamse restaurant Hacarmel. De veroordeling was gebaseerd op de constatering dat de verdachte zich schuldig had gemaakt „aan het vernielen van ruiten van een Joods restaurant en diefstal van een Israëlische vlag.” In een gloedvol requisitoir trachtte het OM de context van de vernieling en bedreiging mee te nemen. Het wees op de achtergrond van de dader en op het gewicht van de geweldsdaden voor de restauranthouder. Het was „een zoektocht: het zorgvuldig achterhalen wat er speelt”, zo stelde het OM. Hiermee doelde het op de wijdere betekenissen die aan een handeling als diefstal of vernieling kunnen worden toegeschreven. Antisemitisme draait namelijk vooral om symbolen en om wat deze symbolen betekenen voor de daders en de slachtoffers. Het restaurant, de vlag en de fysieke bedreiging staan voor iets anders, waarover waarschijnlijk zowel de dader als het slachtoffer het eens is. Hoewel het strafrecht onvoldoende ruimte bood voor een veroordeling op basis van antisemitisme, sluit dit niet uit dat dit een rol van betekenis vervulde. Als het immers slechts ging om een vernieling van ruiten, was Kristallnacht dan ook niet meer dan georkestreerde baldadigheid?
Uit dit voorbeeld zijn drie lessen te trekken. Het gaat om symboliek (die verbonden kan zijn met geweld), maar het gaat ook iedere keer om een bepaling van het gewicht van de geschiedenis van de gebruikte woorden, beelden of daad. En ten derde verschillen mensen in hun kennis van en gevoeligheid voor symbolen en hun mogelijke betekenissen. Daar ligt een belangrijke reden voor wederzijds onbegrip.
Wanneer iemand over „overgevoeligheid” spreekt, is dit misschien eerder te zien als óngevoeligheid voor de gevóeligheid van mensen die een genocide hebben doorgemaakt.
Is het oud of nieuw?
Belangrijk is de geschiedenis mee te nemen. Maar hoe? Iedere historicus zal een hedendaags verschijnsel „in het licht van de geschiedenis” bekijken.
Antisemitisme is eeuwenoud. Dat is terug te zien in de uitdrukkingsvormen die soms hun kracht blijven behouden. De jaarlijkse opvoering van The Passion wijst naar de rol van Judas en gaat hierin terug op de passiespelen van voorheen. Die hebben in de 20e eeuw een aantal fundamentele wijzigingen doorgevoerd in de verhaallijnen en aankleding. Afgeschaft zijn ze echter niet.
Antisemitisme is tegelijkertijd ook veranderlijk. Historici wijzen erop dat in de negentiende eeuw het woord ”antisemitisme” werd geïntroduceerd samen met tal van nieuwe ontwikkelingen in de verspreiding van Jodenhaat. Gek genoeg wordt in het geval van antisemitisme betrekkelijk moeilijk gedaan over die wisselwerking tussen oud en nieuw. Het begrip ”nieuw antisemitisme” is verschillende malen gelanceerd om te wijzen op de opkomst van nieuwe stereotypen (verbonden met Israël of de Holocaust) of nieuwe dadergroepen (nieuw links, moslims). Tegelijk is er ook al lang discussie over de vraag of er eigenlijk wel iets nieuws onder de zon is. Is het begrip niet uitgevonden met een politieke bedoeling? Relevant is vooral hoe we de veranderlijke aard van antisemitisme kunnen begrijpen. Het denken in termen van breuken in de tijd helpt hierbij en zo is het benoemen van een fenomeen als ”nieuw” inderdaad zinvol.
Je ziet in vrijwel ieder handboek over de geschiedenis van het antisemitisme dezelfde klassieke indeling terug. Eerst raakt het antisemitisme verbreid langs religieuze wegen, waarna dit in de 19e eeuw wordt aangevuld met een op de biologie gestoeld racisme. Parallel hieraan ontstaat een sociaal en politiek antisemitisme waarin de elite- en machtsvorming van Joden centraal staat. De achterliggende idee is hier dat de ene vorm werd ingewisseld voor de andere, maar dan zonder dat die eerdere vormen geheel verdwenen. Ook dit is een nuttig inzicht, omdat het goed laat zien hoe tal van oude beelden, zoals stereotypen over het uiterlijk of de associatie met financieel profijt en rituele moord) blijven opduiken in nieuwe jasjes. Er valt ook wat op af te dingen, bijvoorbeeld als je kijkt naar de huidige verbreiding van rechts antisemitisme in Europa en zeker ook als het gaat om de impact van religie.
Wat is de rol van religie?
In diezelfde historische overzichtswerken is ”religieus antisemitisme” iets van het verleden. Volgens Walter Laqueur behield het christelijke antisemitisme zijn kracht tot en met de eerste helft van de 20e eeuw. Jacob Katz noemt religieus antisemitisme „archaïsch” in zijn boek ”The Persisting Question”. En ook voor de beroemde socioloog Max Horkheimer hadden we van doen met een spook uit het verleden.
Zulke constateringen waren gebaseerd op de overtuiging dat religie überhaupt langzaam maar gestaag zou verdwijnen achter de horizon van moderniteit en secularisering. Met dit model in je achterhoofd zie je echter dat de afgelopen 25 jaar enkele verrassingen opleverde: de terugkeer van religie en van religieus antisemitisme. Ook de verklaring ligt dan voor de hand: het religieus antisemitisme is „archaïsch”, een restant uit vroeger tijden, meegebracht door archaïsche culturen.
Dat lijkt mij niet zinvol. Het laat de verbintenis tussen de islam en antisemitisme steken in clichématige verwijzingen naar stokoude islamitische bronteksten, die overigens meer omvatten dan alleen de Koran. En doet geen recht aan de grote vraag wat er nieuw is aan het antisemitisme, zoals dat tot uitdrukking kwam in de moord op Theo van Gogh en de aanslagen in Toulouse en het museum in Brussel en op Charlie Hebdo en de supermarkt in Parijs.
De terugkeer van religieus én rechts antisemitisme vereist dat we veel meer kijken naar de inzet van oude symbolen in nieuwe media door organisaties en personen die haatspraak verspreiden, alsook naar de aantrekkingskracht van collectieve fantasieën waarin gemythologiseerde Joden zo’n prominente rol spelen.
De auteur is als universitair docent cultuurgeschiedenis van de Nieuwste Tijd verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Dit artikel is gebaseerd op de lezing die hij op 20 juni hield tijdens het congres van Stichting Antisemitisme Preventie (SAP) in Nijkerk.