Column: Wéten christenen nog iets?
Geen doodscultuur, maar een cultuur van leven. Dít willen christenen, en veel niet-christenen, bevorderen. De beschermwaardigheid van het leven is echter beurs geslagen. Dat betreft het ongeboren leven en het geknakte leven. Zowel onze abortuspraktijk als onze euthanasiepraktijk wordt gezien als een onaantastbare verworvenheid. Dankzij president Trump, de kabinetsdeelname van ChristenUnie én de mogelijke registratie van geaborteerde kindjes staat abortus inmiddels wel weer op de publieke agenda.
De ingrijpende verschuivingen in het denken over leven en dood zijn aan kerkmensen niet voorbij gegaan. Veel ethische thema’s waarover vroeger eensgezindheid bestond, staan vandaag ter discussie. Nogal wat protestantse theologen liepen zelfs voorop met hun pleidooi voor een euthanasieregeling. Ethische opvattingen zijn door elkaar gegooid. Niet alleen over leven en dood, maar ook over zaken als (homo)seksualiteit en gezin. Er is verwarring en alles lijkt vloeibaar. Het valt ons steeds moeilijker om gezaghebbende uitspraken te ontlenen aan de Bijbel. Steeds vaker komen christenen niet verder dan het opzichtig etaleren van hun kwetsbaarheid en onwetendheid. Hoe komt het dat christenen in eerdere eeuwen zoveel meer van de Bijbel begrepen dan wij? Het klaagt ons aan dat zij in hun geloofsleven en ethische opvattingen niets anders nodig hadden en niet anders wilden hebben dan de Bijbel. En dat dit hun sterk en onafhankelijk maakte in de praktijk van het christelijk geloof. Het is oppervlakkig om te zeggen dat we vandaag nu eenmaal in een andere tijd leven. De menselijke nood en dilemma’s zijn wezenlijk hetzelfde gebleven. En de Bijbel antwoordt hierop niet anders dan toen.
Tijdens Kerst 1942 schreef de Duitse theoloog Bonhoeffer over „de grote maskerade van het kwaad”, die alle ethische opvattingen door elkaar heeft gegooid. In ”Verzet en overgave” schreef hij: „Voor iedereen die is grootgebracht met onze traditionele ethische opvattingen is het buitengewoon verwarrend dat het kwade wordt voorgesteld als licht, een weldaad, historische noodzaak en sociale gerechtigheid. Voor een christen, die zijn leven baseert op de bijbel, is het echter een bevestiging van de verderfelijke slechtheid van het kwaad.”
Vandaag is het voor christenen opnieuw zaak om het kwaad te ontmaskeren. Het kwaad dat zich voordoet als het licht. Een liefdevolle God zal toch dit lijden, die eenzaamheid en ontluistering niet willen? Is het barmhartig om een kindje met het downsyndroom geboren te laten worden?
Als ons gevoel bepaalt wat goed of kwaad is, belanden we in drijfzand. Het is ons niet toevertrouwd de norm hiervoor in onszelf te leggen. Gods Woord is het enige betrouwbare kompas. Die les moeten we dagelijks instuderen. Dit geldt zeker christelijke organisaties die al decennia bestaan. Denk aan NPV of RMU, de EO, het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad, maar ook vele christelijke scholen. Na zoveel jaren staan deze organisaties als een huis. Veel talent aan boord, knappe bestuurders en academici die de koers bepalen. Organisaties die professioneel, praktisch en pragmatisch kunnen opereren. Relaties hebben in Den Haag en een uitgekiend netwerk. We doen mee en we worden serieus genomen.
Natuurlijk openen we nog steeds de Bijbel. Tijdens de ledenvergadering spreken we een gebed uit waarin ieder woord klopt. En toch is de tijd na zoveel decennia een andere geworden. De machinerie draait, maar de echte afhankelijkheid is eruit. De claim van de Bijbel is niet langer absoluut, maar wordt afgewogen tegen andere belangen. Een eeuw geleden waarschuwde de gereformeerde ds. J. C. Sikkel voor de overwinning van de atheïsten. Zij zouden die christenen klein krijgen. Niet met brandstapels, maar door ons de beste champagne uit de duurste bekers voor te zetten. Zo zouden we ons vanzelf thuis gaan voelen in een denken en leven waarin geen christelijk beginsel geldt.
We hebben gedronken. We drinken nog steeds. Laten we waken voor de kater.
De auteur is directeur van de NPV en senator voor de SGP.