Buitenland

Getuigen verhalen over Servische deportaties

Een Turkse boer en een Kosovo-Albanese schooldirecteur hebben maandag voor het Joegoslavië-tribunaal getuigd tegen de voormalige Joegoslavische president Slobodan Milosevic. Beide getuigen vertelden verhalen over de massadeportaties van Kosovo-Albanezen in het vroege voorjaar van 1999.

ANP
12 March 2002 09:29Gewijzigd op 13 November 2020 23:27

De nu 48-jarige Saqir Thac was zelf geen slachtoffer van de door Servische agenten en Joegoslavische militairen georganiseerde massadeportaties, maar werd wel gedwongen mee te werken. De zeven jaar jongere Kosovo-Albanees Hazbi Loku moest vluchten voor het geweld van Servische agenten en Joegoslavische militairen tegen zijn familie en dorpsgenoten.

In een aangrijpend getuigenis beschreef de nu 41-jarige schooldirecteur Loku hoe hij vluchtte voor het Servische geweld tegen zijn dorp. Hoewel hij zich buiten Kotlina schuilhield, kon hij als getuige op de eerste rang kennisnemen van de gruwelijkheden. De vader van vier kinderen verhaalde tegen de rechters over de aanvallen, beschietingen, brandstichting, plunderingen, deportatie, mishandeling, moord en de massamoord op een twintigtal jonge mannen. Op 9 maart 1999 verloor hij zijn broer nadat Servische agenten en Joegoslavische militairen plunderend en moordend door zijn woonplaats waren getrokken.

Hevig geëmotioneerd vertelde hij over het verdwijnen van zijn broer en hoe hij hem later terugvond. „Ik begon met anderen rond het dorp te zoeken. Na verloop van tijd, na zes dagen, vond ik mijn eigen broer, hij was gedood in het beekje in het dorp”, aldus Loku, die in huilen uitbarstte. Rechter May schortte de hoorzitting vervolgens vijf minuten op om de getuige op verhaal te laten komen.

Een dag na de dood van zijn broer arriveerden er volgens Loku in Kotlina waarnemers van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). „We voelden ons allemaal veilig”, aldus de getuige. De OVSE’ers bleven twee weken. Nog geen dag nadat ze waren vertrokken, barstte het geweld weer los. Het dorp werd beschoten en niet veel later trokken Servische agenten en militairen opnieuw binnen.

Nadat de vrouwen en de kinderen, 400 in totaal, ’s middags waren weggevoerd met vrachtwagens, werd een twintigtal gevangen mannen naar het nabijgelegen bos gedreven. „Ze werden naar grote putten gebracht, de eerste twee of drie werden er meteen ingegooid. Ik kon ze horen schreeuwen, ze werden op verschillende manieren mishandeld. Sommigen smeekten in de hoop vrijgelaten te worden. Na een halfuur werden ze allemaal in de putten gegooid. Een tijdje later klonken er zware explosie uit de gaten en ik zag er rook uitkomen. Ik wist dat ze het niet hadden overleefd”, verhaalde de getuige.

Radeloos door de deportatie van zijn gezin en de vernielingen in zijn dorp, besloot de getuige naar Macedonië te vluchten. Vandaag willen de aanklagers nog enkele zaken met hem doornemen, waarna het woord is aan Milosevic voor zijn kruisverhoor.

De Turkse boer Saqir Thac, afkomstig uit het plaatsje Mamusa bij Prizren, verklaarde ten overstaan van de rechters onder meer hoe op 25 maart 1999 ongeveer 1000 vluchtelingen uit omringende dorpen zijn woonplaats binnenstroomden. Twee dagen later was de groep uitgegroeid tot ongeveer 30.000. Ruim een week later werd Thac door de politie ingeschakeld bij de deportatie van Kosovo-Albanezen uit Malisevo naar de grens met Albanië.

In een poging de geloofwaardigheid van de getuige te ondermijnen, kwam Milosevic in zijn kruisverhoor met tal van namen en gebeurtenissen op de proppen en vroeg Thac of hij zich die kon herinneren. Thac zei op het merendeel van de voorgelegde feiten dat hij daar als eenvoudige boer geen kennis van had.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer