Binnenland

Moord op meisje achtervolgt politieagent

Dodelijke ongevallen, reanimaties van baby’s en confrontaties met agressievelingen hakten erin bij Joeri Sterringa (42). Nadat de Amsterdamse politieman tien jaar geleden onverwachts een vermoord meisje aantrof, kwam hij thuis te zitten met een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De agent krabbelde weer op, maar blijft gevoelig voor spanning.

Laurens Sprakel en Johannes Visscher
7 May 2019 18:40Gewijzigd op 16 November 2020 15:57
„De gruwelijkheid van haar dood is onvoorstelbaar”, zegt de Amsterdamse politieagent Joeri Sterringa over de moord op Robiënna Reboe. Het drama in 2009 leidde tot een posttraumatische stresstoornis bij de diender. beeld RD, Sjaak Verboom
„De gruwelijkheid van haar dood is onvoorstelbaar”, zegt de Amsterdamse politieagent Joeri Sterringa over de moord op Robiënna Reboe. Het drama in 2009 leidde tot een posttraumatische stresstoornis bij de diender. beeld RD, Sjaak Verboom

„Moet ik stoppen als agent? Die gedachte bekroop me toen ik in februari van dit jaar betrokken was bij een heftig incident bij het gebouw van De Nederlandsche Bank in Amsterdam. Daar liep een man met een wapen te zwaaien. Er ging grote dreiging van uit. Stond hij op het punt een terreuraanslag te plegen? Was het een bankoverval? Uiteindelijk schoot een van mijn collega’s de man dood. Het bleek achteraf te gaan om een psychisch zwaar zieke meneer, in het bezit van een nepwapen. Hij wilde door de politie worden doodgeschoten. Een zogeheten suicide by cop.

Ik moest de boel daar bij De Nederlandsche Bank afzetten met dranghekken. Ik ervoer drie uur lang maximale stress. Het was zo’n akelig incident. Mijn posttraumatische stressstoornis (PTSS), die ik zo’n tien jaar geleden ontwikkelde, kwam weer naar de oppervlakte. Later die dag heb ik op een nabijgelegen politiebureau op een stil plekje vijf minuten staan janken. Colaatje en kopje koffie erbij. Dat luchtte op.

Onverwacht

Mijn PTSS kwam tien jaar geleden naar boven na de moord op de 12-jarige Robiënna Reboe uit Amsterdam. De gruwelijkheid van haar dood is onvoorstelbaar. De keel van het meisje was doorgesneden. Het beeld van een witte vloer, witte muren en een donker meisje en dieprood bloed zal me altijd bijblijven.

Normaal gesproken bereid ik me na een melding van een moord mentaal op het ergste voor. Dit keer ontvingen we een onbeduidende melding. Doorgaans zijn dat vechtpartijtjes of tegenstribbelende arrestanten. Dan komt zo’n gruwelijke moord compleet onverwacht.

Na de moord op Robiënna, eind mei 2009, kwamen de nachtmerries. Dat is niet vreemd. Als je hierover niet zou dromen, ben je rijp voor de psycholoog. Maar na twee weken bleven de beelden door mijn hoofd spoken.

In die nachtmerries speelde Robiënna de hoofdrol, maar altijd samen met twee andere, voor mij schokkende gebeurtenissen: de botsing tussen twee treinen op Amsterdam Centraal in 2004 en de dood van Denny Veldwijk in 2007. Hij werd tijdens een avondje stappen in zijn borst gestoken. Toen ik die jongeman reanimeerde, werd ik van achteren aangevallen door zijn weliswaar bezorgde, maar ook dronken vrienden.

Omdat ik na de moord op Robiënna nauwelijks sliep, raakte ik steeds vermoeider. Het dag-nachtritme kon ik door uitputting niet meer bijbenen. In september 2009 was ik leeg en trok mijn lichaam aan de handrem. Ik ging met hoge koorts naar huis. Daarna deed ik overdag weinig. Ik lag veel op de bank, speelde wat met onze drie kinderen en liet de hond uit. Ik zat tot maart 2010 ziek thuis.

Mijn PTSS had zijn weerslag op het gezin. Mijn kinderen zeiden niet meer: „Gezellig, papa is thuis.” Ik raakte snel geïrriteerd en had een kort lontje, bijvoorbeeld wanneer een vork scheef op tafel lag. Als ik constant thuis ga zitten, ga ik piekeren.

De eerste therapie die ik volgde hielp mij er destijds in eerste instantie bovenop. Voor deze behandeling moest ik als het ware brieven schrijven aan Robiënna. Dat bood een goede uitlaatklep. Ik vroeg haar waar ze nu is en hoe het daarboven is. En of ze mijn overleden opa nog is tegengekomen. Nee, ik geloof niet echt in een hiernamaals. Ik vertelde haar ook dat de dader twintig jaar cel kreeg en dat ik dat veel te weinig vond.

Na een halfjaar kon ik in 2010 weer aan het werk. Op een gegeven moment merkte ik dat mijn lichaam niet meer negatief reageerde op de eerste patrouilles door de wijk. Ik genoot weer van de twee uurtjes werk, ik sliep weer beter. Langzaam werden de werkzaamheden uitgebouwd. Dat ik uiteindelijk mijn uniform weer aantrok, was echt een mijlpaal.

Damschreeuwer

Mijn eerste grote klus nadat ik weer aan het werk ging, was de dodenherdenking van 2010. Ik was die avond als commandant verantwoordelijk voor de situatie rond de roadblocks bij de Dam. Dat zijn die betonnen legostenen om auto’s buiten te houden. Maar die avond kwam het gevaar juist van binnenuit. De stilte werd wreed verstoord door een schreeuwende man. De mensenmassa kwam ineens in beweging. Mensen renden weg. Dranghekken vielen met luide klappen om. Omstanders riepen dat er geschoten werd en dat er een bom lag. Ook op deze gebeurtenis kon ik me, net als de moord op Robiënna, niet voorbereiden. Dit hakte er bij mij en mijn team behoorlijk in.

In 2014 kwamen de symptomen van PTSS weer terug. Deze keer kreeg ik EMDR-therapie. Bij deze behandeling vroeg de therapeut mij de ergste beelden voor me te nemen en bewoog daarbij zijn vingers voor mijn ogen langs. Daardoor worden de herinneringen anders opgeslagen. Tijdens deze behandeling bleek dat ik bij de therapiesessies in 2009 een belangrijk onderdeel van mijn trauma vergeten was. Het vriendinnetje van Robiënna woonde in het appartement boven haar. Toen zij diezelfde meiavond begreep dat Robiënna was overleden, gaf ze een schreeuw van pijn en verdriet. Die kreet gaat me nu nog steeds door merg en been en heeft mij in mijn nachtmerries achtervolgd.

Toen ik in 2016 ook tekenen van depressie vertoonde, ben ik enkele maanden voor 50 procent gaan werken. Daarnaast kreeg ik taken die minder stressvol zijn, zoals de administratie of het regelen van evenementen. Sinds ik pillen slik tegen de neerslachtigheid, heb ik de depressiviteit behoorlijk onder controle. Eind 2016 ben ik weer volledig gaan werken. Uit de testen van de psycholoog bleek dat ik 5 procent restschade had. Daar kreeg ik een vergoeding van de overheid voor.

Als persoon ben ik nu vooral emotioneler. Ik huil ook vaker. Voor 2009 liet ik nooit een traan. Nu functioneert het huilen als een soort overdrukventiel. Dan kunnen de emoties eruit en functioneer ik daarna beter. Nu ik door mijn PTSS weet waar ik gevoelig voor ben, kies ik ervoor om me niet bloot te stellen aan onnodige prikkels. Ik ga niet meer kijken naar een zelfmoord als een collega al heeft geconstateerd dat iemand overleden is.

Ook van reanimaties en verkeersongevallen raak ik vaak gestrest. Dat zijn afschuwelijke zaken omdat in vrijwel alle gevallen niemand er wat aan kan doen. Een vader of moeder gaat op een ochtend van huis, maar komt onder een tram en keert nooit meer terug. Een reanimatie van een baby vind ik bijvoorbeeld ook erg heftig.

Taboe

Gelukkig heb ik wel weer plezier in mijn werk. Ik geniet wanneer ik met loeiende sirenes door Amsterdam rijd en als ik de blauwe zwaailichten ’s avonds tegen de gevels van huizen zie weerkaatsen.

Ook in het treffen van veiligheidsmaatregelen rond allerlei evenementen kan ik mijn ei kwijt. Denk bijvoorbeeld aan de sinterklaasintocht. Dan ben ik trots wanneer er, mede door goede voorbereidingen, geen incidenten zijn geweest door de komst van Zwarte Piet.

Het belangrijkste om PTSS te voorkomen is praten over je gevoel en emotie. Dat kan alleen als er een luisterend oor is en het taboe op PTSS doorbroken wordt. Gelukkig is de machocultuur binnen de politie op z’n retour.”

Agenten met trauma’s

Traumatische gebeurtenissen kunnen agenten ziek maken. Ze lopen dan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) op. PTSS is sinds 2013 erkend als beroepsziekte bij de politie. Korpschef Erik Akerboom gaf vorig jaar toe dat de politie niet altijd genoeg oog had voor dienders met PTSS. De politie meldde vorig jaar dat er de afgelopen jaren ruim 1700 PTSS-dossiers van (oud-)medewerkers in behandeling zijn genomen. In zo’n 90 procent van de gevallen is de aanvraag erkend.

De vondst van een vermoord meisje, deze maand tien jaar geleden, leidde tot PTSS bij Joeri Sterringa (42), sinds 1997 agent in Amsterdam. Over zijn ervaringen schreef Sterringa, die vader is van drie kinderen en in een echtscheidingsprocedure zit, vorig jaar het boek ”Van diender tot patiënt. Verhalen van een Amsterdamse politieagent en zijn PTSS”. Daarnaast heeft Sterringa een website waarop hij blogt en waar informatie over PTSS te vinden is: vandiendertotpatient.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer