Column (Christine Stam-van Gent): Lintjes of spijkers
Lid zijn van een afgescheiden gemeente heeft één voordeel: onverwacht kun je verrast worden door een stem uit de kerk van alle eeuwen. Onlangs, op een stille lijdenszondagmorgen, werd in de Kamper Poortkerk een preek van dr. Kohlbrugge gelezen. Dat ik diep onder de indruk was van deze zogenaamde ”Schedelpreek” uit 1847 is te zwak uitgedrukt. Het was alsof ik voor het eerst meegenomen werd naar een plateau hoog in een geestelijke Grand Canyon, met een duizelingwekkend uitzicht: Gods liefde. Je valt stil, bevatten is niet mogelijk.
Toen ik het leven van deze prediker nazocht vond ik verdriet, miskenning, eenzaamheid en lijden. Maar ook loffelijke getuigenissen. „In zijn gemeente was hij aller vader; als aan een grote spijker hing men aan hem kind en kleinkinderen.”
Tijd voor een lintje, zouden we nu zeggen. Daar wilde ik het vandaag eens over hebben. Ik wil geen zuurpruim zijn die anderen geen hulde gunt. En als men mij onverwacht riddert voor vijfduizend keer de keukenvloer boenen, zal ik niet protesteren. Maar iets aan die hele lintjesregen laat zich natuurlijk totaal niet rijmen met het geloof, en dat is het selectieproces. Want geloof aanmerkt de dingen die men niet ziet, en onderscheidingen krijg je alleen voor wat wél gezien en bewezen kan worden. Als we als christen al ridders slaan, zouden dat ongeziene lastdragers moeten zijn. Mantelzorgers bijvoorbeeld. Juist na Pasen zouden we moeten weten dat in Gods koninkrijk de kroon gaat naar wie in onze ogen geen heerlijkheid heeft. En dat de grootste liefde uitgaat naar wie daar het minst voor in aanmerking komt. Als íemand dat wist, dan Kohlbrugge. „Ik ben een harde schedel, nochtans ben ik zeer week gemaakt en gesmolten in Zijn liefde. Ik lig hier buiten op het kerkhof, nochtans ben ik in het Paradijs! Al het lijden is vergeten! Dat heeft Zijn grote liefde teweeggebracht, toen Hij voor ons Zijn kruis droeg en uitging naar Golgotha.”
Ik stel voor dat we het lintje voortaan vervangen door een spijker. Die sla je in een lege witte muur. Als je er langs loopt denk je niet alleen aan vader Kohlbrugge, maar ook aan ”De soldaat die Jezus kruisigde” (Martinus Nijhoff). Die de hamer al heft, liefdevol zijn naam hoort noemen, en dan voorgoed het grote geheim beseft van zijn daad. „Nu, als een dwaas, een spijker door mijn hand /Trek ik een visch –zijn naam, zijn monogram– / In ied’ren muur, in ied’ren balk of stam / Of in mijn borst of, hurkend, in het zand / En antwoord als de menschen mij wat vragen: / „Hij heeft een spijker door mijn hand geslagen.”’ Groter eer is niet denkbaar.