PThU benoemt twee hoogleraren
De generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland heeft donderdag ingestemd met de benoeming van twee hoogleraren aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU): dr. Thijs Tromp en prof. dr. Theo Boer.
Tromp wordt bijzonder hoogleraar diaconaat vanwege Stichting Rotterdam. Hij gaat de komende vijf jaar onderzoeken welke rol het diaconaat kan vervullen om sociale uitsluiting terug te dringen en „inclusie” in kerk, zorg en samenleving te bevorderen.
Tromp is de opvolger van prof. dr. Herman Noordegraaf, die de leerstoel tot vorig jaar bekleedde. Hij blijft directeur van Reliëf, een christelijke vereniging van zorgaanbieders.
Boer, die al aan de PThU verbonden was als docent ethiek, gaat per 1 september in Groningen de leerstoel ethiek van de gezondheidszorg bekleden.
Jongerenwerk
Op de agenda van de synode stond daarnaast het jongerenwerk in de Protestantse Kerk. Jongerenorganisatie JOP presenteerde een onderzoek, waaruit blijkt dat het aantal jongeren in de gemeenten sterk afneemt. Ongeveer 14 procent van het ledental van de kerk bestaat uit jeugd van 0-19 jaar. „De Protestantse Kerk is vergrijsd en ontgroend”, zei JOP-medewerker Corina Nagel.
De jeugd is zeer onevenredig verdeeld over de lokale gemeenten van de Protestantse Kerk. Zo heeft 20 procent van de gemeenten 53 procent van de jeugd. Het grootste deel van de gemeenten heeft echter maar beperkt jeugd. In een aantal gemeenten is de jeugd vrijwel verdwenen.
Het aanbod en de dienstverlening van JOP is duidelijk georiënteerd op kinderen en jongeren die in groepsverband met leeftijdsgenoten samenkomen. Uit het onderzoek blijkt echter dat dit aanbod geen recht doet aan de praktijk in veel gemeenten.
Uit de resultaten komt een beeld naar voren van jeugdwerk dat zich sterk richt op de kinderen en jongeren uit de eigen gemeente. „Dit onderzoek maakt heel duidelijk dat het jeugdwerk in de kerk krimpt en het is de verwachting dat deze krimp zich voortzet. Tegelijkertijd krijgt het missionaire doel de minste aandacht of is het het minst belangrijk. Zouden juist deze onderzoeksresultaten geen aanleiding kunnen vormen om gezamenlijk, JOP en de lokale gemeenten, over het doel en de doelgroep van het jeugdwerk na te denken?”