Opinie

EU kan vitale rol in M-Oosten spelen

De verhouding tussen Europa en Israël wordt soms bemoeilijkt door misverstanden en misbruik van de geschiedenis. Als de twee partijen over en weer meer begrip zouden opbrengen voor elkaars geschiedenis en belangen, zou dat het vredesproces ten goede komen, stelt Bert de Bruin.

6 August 2004 14:04Gewijzigd op 14 November 2020 01:30
„Een beter begrip van de Europese Unie voor Israëls belangen en zeer reële zorgen zou de vitale Europese rol in het vredesproces kunnen versterken.” Foto: het gebouw van het Israëlische parlement, de Knesset, in Jeruzalem. Foto Alfred Muller
„Een beter begrip van de Europese Unie voor Israëls belangen en zeer reële zorgen zou de vitale Europese rol in het vredesproces kunnen versterken.” Foto: het gebouw van het Israëlische parlement, de Knesset, in Jeruzalem. Foto Alfred Muller

De verhouding tussen Israël aan de ene en de Europese Unie en haar individuele lidstaten aan de andere kant is gecompliceerd. Hoewel uitstekende betrekkingen tussen de enige democratie in het Midden-Oosten en de EU -waarbinnen het verbreiden van democratie als een centraal beleidspunt geldt- op het eerste gezicht bijna vanzelfsprekend zouden moeten zijn, kan men eerder van een ietwat ongemakkelijke en beladen haat-liefdeverhouding tussen West-Europa en Israël spreken. Dit is eerst en vooral een gevolg van de bloedige geschiedenis van de Joden in Europa en van wederzijds onbegrip en wantrouwen, maar natuurlijk niet minder van niet altijd samenvallende belangen. De perikelen rond de veiligheidsbarrière, de emigratieoproep van de Israëlische premier Sharon gericht aan Joden in Frankrijk en de uitspraken van minister Bot van Buitenlandse Zaken zijn slechts de recentste in een reeks van goed geplande maar soms ook onbedoelde of onverwachte confrontaties, principiële discussies en legitieme verschillen van mening tussen wat logisch gezien bondgenoten zouden moeten zijn.

Historie
Het meest tragische hoofdstuk in de moderne Joodse geschiedenis heeft zich in Europa afgespeeld. Wat als een nazi-Duits initiatief kan worden gezien, werd uitgevoerd met vaak passieve maar soms ook uiterst actieve medewerking van Franse, Nederlandse en andere individuen en overheden. Ook al was de oprichting van de Europese Gemeenschap juist mede bedoeld om herhaling van de gebeurtenissen van 1933-1945 te voorkomen, de relatie tussen Europa en zijn (voormalige) Joodse burgers -en het Joodse volk in het algemeen- zou na de Tweede Wereldoorlog nooit meer dezelfde zijn.

Regelmatig worden te pas en te onpas door officiële Israëlische woordvoerders afleidingen van het woord ”antisemitisme” in de mond genomen en wordt Europa op zijn „historische verantwoordelijkheid” gewezen wanneer door functionarissen van de Europese Unie of van een van haar lidstaten een beslissing wordt genomen die Israël benadeelt of wanneer een uitspraak wordt gedaan die kritisch is ten opzichte van een of meer aspecten van het Israëlische beleid. Ook Europeanen kunnen soms blijk geven van een onderontwikkeld historisch bewustzijn door niet-bestaande parallellen tussen de holocaust en het lot van het Palestijnse volk te zien.

Politiek
De manier waarop de Europese Unie omgaat met Israël en met het Israëlisch-Palestijnse conflict hangt samen met de politiek van de Unie inzake het Midden-Oosten. Deze politiek wordt bepaald en uitgevoerd binnen twee verschillende internationale kaders: regionaal (mediterraan) en globaal.

Het globale kader is dezer dagen van cruciaal belang, met een krachtenspel tussen -bovenal- de Verenigde Staten, de EU en sommige EU-lidstaten die, om het even welke lijn de EU kiest of zal kiezen, het eigen karakter van hun buitenlandse politiek (al dan niet in verband met binnenlandse politieke overwegingen of met traditionele handelsbelangen binnen de Arabische wereld) willen behouden en benadrukken. Wat op de lange termijn constanter, minder aan tijdelijke politieke realiteiten onderhevig en voor Israël per saldo interessanter en van directer belang is, zijn de beleidslijnen van de Europese Unie aangaande het Middellandse-Zeegebied en het Palestijns-Israëlische conflict.

Sleutelwoorden
Drie sleutelwoorden vormen de basis voor het buitenlandse beleid van de Europese Unie: ze heeft belang bij stabiliteit, democratie en vrijemarkteconomieën en doet haar best om die drie elementen in het buitenland te bevorderen. Dat daarbij de mediterrane achtertuin van West-Europa speciale aandacht verdient, spreekt voor zich.

Niet alleen vormen Noord-Afrika en het aan de Middellandse Zee grenzende deel van het Midden-Oosten een potentieel aantrekkelijke afzetmarkt voor EU-producten, het gebied heeft ook van oudsher een enorm strategisch belang voor Europa en het Westen, met name als leverancier of doorvoergebied voor grondstoffen voor Europese industrieën en consumptie.

Alhoewel er al in de eerste jaren van het bestaan van de Europese Gemeenschap intensieve contacten bestonden tussen de gemeenschap en landen als Marokko, Egypte en Israël, drong pas ver in de jaren zeventig daadwerkelijk het besef door dat Europa een serieus en coherent beleid moest uitdenken en ten uitvoer brengen om stabiliteit in de Middellandse-Zeeregio te bevorderen.

Naast de economische crisis als gevolg van de Yom Kippur-oorlog versterkte ook de opkomst van het islamisme (direct zicht- en voelbaar door de val van de sjah en de opkomst van het regime van ayatollah Khomeiny in Iran in 1979) deze gewaarwording. Men begreep in Europa dat de hoge geboortecijfers, de zwakke socio-economische infrastructuur en hoge werkloosheid in de landen van het Nabije en het Midden-Oosten tot politieke instabiliteit in de regio en tot grote aantallen migranten in de richting van Europa konden leiden. Een gebrek aan welvaart en stabiliteit in haar directe omgeving zou de welvaart, stabiliteit en integratie van de Unie zelf in gevaar brengen.

Conferenties
Dit besef leidde uiteindelijk tot een reeks conferenties (met bijbehorende verklaringen), actieplannen en heuse activiteiten. Deze gaven het Middellandse-Zeebeleid en de Midden-Oostenpolitiek van de Unie concrete vorm. Het zogenaamde Euro-Mediterranean Partnership, tot stand gebracht op de Barcelona-conferentie in november 1995, bracht de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU samen met die van Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, Syrië, Tunesië, Turkije, Malta en Cyprus. Yasser Arafat vertegenwoordigde de Palestijnse Autoriteit. In het kader van dit ’vennootschap’ zijn diverse bilaterale overeenkomsten gesloten tussen de Unie en de deelnemende niet-EU-landen.

Deze overeenkomsten hebben voornamelijk betrekking op economische hulp en het wegwerken van handelsbarrières en op politieke en socio-culturele samenwerking. Ook spelen het naleven van VN-verdragen op het gebied van mensenrechten en het stimuleren van democratische besluitvorming een rol in de overeenkomsten. Israël heeft met de EU onder meer een ”Association Agreement” (ondertekend op 20 november 1995 en van kracht sinds 1 juni 2000), dat zaken als politieke dialoog, economische concurrentie, vrij geldverkeer en intensievere economische, sociale en culturele samenwerking regelt.

De positieve en coöperatieve manier waarop de deelnemers aan de Barcelona-conferentie de regionale problemen benaderden, dient te worden beschouwd in het licht van de post-Oslo-euforie. Ondanks de moord op Yitzhak Rabin en menige andere poging om het aanvankelijk zo veelbelovende vredesproces in de kiem te smoren, dacht menig Europees leider -net als vele Israëliërs en Palestijnen- dat het grimmige conflict tussen Joden en Arabieren/Palestijnen zijn langste tijd gehad had. De Europese Unie was een belangrijke deelnemer aan het in Oslo begonnen vredesproces en heeft een onmisbare rol gespeeld waar het ging om financiële garanties en economische steun aan de Palestijnse Autoriteit en Israël. Sindsdien is ieders enthousiasme en optimisme wat betreft de hoop op (snelle) vrede danig bekoeld.

Praten
Toch blijven de verschillende EU-instellingen zich intensief met het Palestijns-Israëlische conflict bemoeien. Deze bemoeienis drukt zich -naast voortdurende hulp en pogingen tot overleg- uit in regelmatige vragen in het Europees Parlement, plichtmatige maar daarom niet minder welgemeende veroordelingen door de Europese Commissie van Palestijnse aanslagen en Israëlische tegenmaatregelen en hier en daar een paragraaf in slotverklaringen van conferenties. Ondanks alle spanningen blijft de EU-delegatie in Ramat Gan, een voorstad van Tel Aviv, actief en tot nu toe liepen pogingen om Israël in EU-verband te boycotten steevast op niets uit. Binnen de Europese Unie gelooft men heilig in communicatie, overredingskracht en economische lokmiddelen.

De meeste leden van de Europese Unie zijn zich bewust van de beperkte rol van Europa in wat voor vredesproces dan ook. De partijen zullen zelf bereid en in staat moeten zijn om compromissen te sluiten, en de Verenigde Staten zullen naar alle waarschijnlijkheid het voortouw moeten nemen als het gaat om economische en politieke druk alsmede militaire garanties. De Europese Unie kan helpen door een aanzienlijk deel van de kosten van zo’n proces te helpen dragen en door economische prikkels toe te voegen om compromissen minder pijnlijk en politiek beter verkoopbaar te maken. Bovendien kunnen sommige lidstaten de voor onderhandelingen en overleg vereiste faciliteiten beschikbaar stellen. Wat er ook gebeurt, de Europese Unie zal zo goed als zeker vasthouden aan de principes die in 1980 in de Venetië-verklaring werden vastgelegd en die sindsdien in vrijwel elk EU-document dat zich met het Midden-Oosten bezighoudt, zijn terug te vinden. Deze zijn: zelfbestemmingsrecht voor de Palestijnen (tegenwoordig heeft men het over een tweestatenoplossing) en een vredesregeling gebaseerd op VN-Veiligheidsraadresoluties 242 (november 1967: gebiedswinning door oorlog is onacceptabel, oproep tot Arabisch-Israëlische vredesonderhandelingen, veilige en verdedigbare grenzen voor alle staten) en 338 (oktober 1973: onmiddellijk staakt-het-vuren, oproep tot het ten uitvoer brengen van resolutie 242, onderhandelingen die moeten leiden tot een „rechtvaardige en duurzame vrede”).

Begrip
Een beter begrip van de EU voor Israëls gevoeligheden, diens existentiële belangen en zeer reële zorgen en angsten zou de vitale Europese rol in wat voor vredesproces dan ook kunnen versterken. In de discussie rond de veiligheidsbarrière zouden officiële EU-woordvoerders als minister Bot en Solana bijvoorbeeld kunnen benadrukken dat het Europa niet om de barrière op zich te doen is, maar dat de aangewezen locatie voor zo’n verdedigingsinstrument niet de Palestijnse, maar de Israëlische kant van de grens is. Evenzeer zou men er in Israël goed aan doen te proberen om de belangen, de gevoeligheden én de niet altijd even slechte bedoelingen van de Unie en van haar afzonderlijke lidstaten beter te doorgronden.

Ook zou het belang van Israël ermee gediend zijn als de Israëlische regering eventuele Europese reacties vaker ter overweging zou meenemen wanneer gevoelige en doorslaggevende beslissingen worden genomen. Bovendien dient niet elke kritiek op Israël automatisch als antisemitisch te worden bestempeld. Elk vals alarm vermindert de zeggingskracht van wat een zowel in historisch als actueel opzicht uiterst belangrijke en betekenisvolle term is. Per slot van rekening zou het logisch zijn wanneer de talrijke belangen die de EU en Israël gemeen hebben -zeker in het tijdperk na 11 september 2001- de al dan niet vermeende kloof van onbegrip en wantrouwen ruimschoots kunnen overbruggen.

De auteur -woonachtig in Israël- is historicus, gespecialiseerd in de geschiedenis van het Midden-Oosten en in moderne Joodse geschiedenis.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer