Kerk moet waken voor versimpeling en mysterie omarmen
In de hedendaagse cultuur lijkt de hemel ver weg. Ook in de kerk ontstaat moeite met de diepzinnigheid van het christelijk geloof. Het antwoord ligt in de geestelijke omgang met God, Die heel ons bestaan omvangt.
Zitten we midden in een kanteling der tijden? Ondanks de grote welvaart heersen onvrede en verwarring onder de mensen. Niet alleen het migratievraagstuk en de klimaatverandering brengen verdeeldheid en onrust met zich mee. Er groeit ook een kloof tussen hen die volop profiteren van de welvaart en anderen aan wie die voorbijgaat. Hoe betaal ik de energierekening met een karig minimumloon, zonder vaste baan?
Tegelijkertijd komt er in onze cultuur een soort maakbaarheidsdenken om de hoek kijken. De illusie dat we het begin en het einde van het leven zelf in de hand hebben. De technische mogelijkheden nemen toe. De robotisering neemt een enorme vlucht. De levensverwachting wordt steeds hoger. En wat is er zoal niet mogelijk op het terrein van kinderen krijgen! Die maakbaarheid komt ook om de hoek kijken in de laatste levensfase, wanneer de mens het leven uit handen moet geven. Juist hier treedt de menselijke zelfbeschikking vrij heftig naar voren: het zelfgekozen levenseinde.
De maakbaarheid legt enerzijds een druk op het leven: ons leefpatroon moet verduurzamen, maar anderzijds komt onze genotscultuur onder druk te staan. Verduurzaming vereist immers soberheid. We willen graag blijven genieten van allerlei gemakken: een warme douche, een auto, buiten de deur eten, enzovoorts. Onze cultuur wordt gekenmerkt door een grenzeloze genotsobsessie. Hoe groter de kick, hoe groter het genot.
Kim Putters, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), suggereert dat de hedendaagse mens een gevangene is van ”dikke ik”. „Door individualisering, maar ook door de ontkerkelijking en technologische mogelijkheden stellen we steeds meer de burger én zijn keuzemogelijkheden centraal.”
Vrije val
Het lijkt erop dat kerkelijk christendom in een vrije val verkeert. Volgens het SCP verloren de kerken nog nooit zo snel hun leden als nu in de 21e eeuw. Er is een toenemende religieuze laaggeletterdheid. Met als gevolg dat we ook in de kerk moeite hebben met de verwoording van de mystieke diepte van het christelijk geloof. Het moet zo gewoon mogelijk zijn, alledaags, binnenwereldlijk, met het praktisch-ethische als hoogst haalbare. Het eigene van het christelijk geloof –verzoening en vernieuwing in samenhang met kruis en opstanding– is moeilijk te verwoorden. Ondertussen lijkt de hemel ver weg. Het hiernamaals heeft plaatsgemaakt voor het hier en nu.
Daarbij wordt de bevindelijke orthodoxie beschouwd als een soort mopperende achterhoede in het brede veld van het protestantisme. De gedachte is: ach, ze lopen achteraan, maar gaandeweg zullen ook zij zich wel aanpassen. Zijn we een wat wereldvreemde subcultuur aan het worden?
Wil de kerk echter voortbestaan, dan is gezonde orthodoxie een onmisbare voorwaarde. In de kerk koesteren we de traditie als waardevolle overlevering: de boodschap van heil en redding wordt ons overgeleverd. Kernen van belijden blijven de dragende grond van de kerkelijke praktijken en het geloofsleven. De werkelijkheid van de levende God en van een levende Godsbetrekking vormt de grondslag van de kerk.
Niet terugschrikken
Helaas is die basale overtuiging niet altijd gemeengoed in de kerk en de hedendaagse samenleving. Het komt er nu op aan dat ons spreken over God inhoud en diepgang heeft. Daarvoor moeten we verankerd blijven in de breedte van de Schrift. Voor de diepzinnigheid en de complexiteit van de Bijbel als getuigenis over God en mens moeten we niet terugschrikken. We lopen het gevaar van versimpeling als we koste wat kost willen aansluiten bij de seculiere tijdgenoot. Een eigen diepzinnigheid die verankerd is in het geestelijke leven, in de omgang met God. In het geloof draait het uiteindelijk om de Heere God, om de werkelijkheid van de Vader, de Zoon en de Geest.
Zeker, we lopen beslist het gevaar een gesloten groep te zijn. Dat zou funest zijn voor het kerkelijke leven. Het gebeurt als we een onbegrijpelijke taal spreken, een gesloten subcultuur vormen waarbij niemand van een andere kerkelijke ligging of geloofsbeleving aansluiting kan vinden.
Daarom moeten we vooral binnen een breder kerkelijk verband opereren. Niet zozeer met idealen van een volkskerk, maar wel als een kerk met een volks karakter. Waar rangen en standen door elkaar heen lopen, waar niet wordt neergekeken op een ander die wat vreemd is. Een gemeenschap die oog heeft voor de weerbarstige kant van het leven: de zwoegers, de tobbers, de moeilijke karakters, de mensen met een gebruiksaanwijzing. Een gemeente waarin naast de Woordverkondiging pastoraat en diaconie zowel praktisch als ambtelijk functioneren.
Geestesleven
Ik pleit in deze seculiere tijd voor aandacht voor het geestelijke leven. Dat is een breed begrip. Dat omvat het geloofsleven. Maar dan wel als geleefd geloof. Dat valt niet samen met het beleden geloof, met de confessie, hoewel dat er wel onderdeel van is. Het geloof is ingebed in het persoon-zijn, in de geestelijke functies van ons mensenbestaan. Geestelijk leven impliceert ook bevinding. Geloof heeft te maken met de betrekking tussen God en mens. Omgang, verkeer, gemeenschap. Ja, en de diepe breuk daarin: het verzet, de opstand, het ongeloof. De Bijbelse begrippen verbond en verkiezing spreken duidelijk over de betrekking tussen God en mens. „Ik zal Mijn verbond sluiten tussen Mij en u” (Genesis 17:2).
In die betrekking speelt het Woord Gods, de openbaring van God, een cruciale rol. God stelt Zich sprekend tegenwoordig. Waar een Spreker is, is ook een adres. Vandaar dat het Woord van God en het geestelijke leven met elkaar samenhangen. „…toen u van ons het gepredikte Woord van God hebt ontvangen, het ook aangenomen hebt, niet als een mensenwoord, maar (zoals het werkelijk is) als Gods Woord, dat ook werkzaam is in u die gelooft” (1 Thessalonicenzen 2:13). Het is dus niet alleen boodschap, proclamatie, maar een effectief Woord dat geloof wekt.
In het moderne denken is het religieuze bewustzijn van de mens de kern van de religie. Godsdienst wordt dan gezien als een projectie van de menselijke geest, een cultureel en sociaal fenomeen. Je kunt het nog wel over religie en over religieuze ervaringen hebben, maar of daar iets aan beantwoordt: geen idee. Dan rest ons niet veel meer dan opgaan in het natuurlijke leven.
Bovendien wordt beklemtoond dat godsdienst en geloof voornamelijk een symbolische betekenis hebben. Ze zijn verwant aan poëzie, een talige verbeelding die zingeving oproept. Het levensgevoel wordt erdoor geprikkeld, maar het gaat niet om waarheid. Godsdienst creëert dan slechts een voorstellingswereld die ons helpt oriëntatie en houvast te vinden in de wisselvalligheden van het leven.
Heilsgeschiedenis
Willen we het gezag en de werking van het Woord op een hedendaagse manier vertolken, dan kunnen we de kritische Bijbelwetenschap niet argeloos negeren. Het ontstaan en de ontwikkeling van de Bijbel als geschrift en de Bijbelse geschiedenis als heilsgeschiedenis moeten steeds opnieuw doordacht worden. We doen tekort aan de bijzondere werking van de Heilige Geest als we blindelings vervallen in een naïef biblicisme of in een modern relativisme. Voor de orthodoxie ligt hier een enorme uitdaging. Wellicht hebben we niet overal een pasklaar antwoord op, maar we houden bij alles wel het geheimenis van Jezus Christus, van God drie-enig voor ogen.
In gesprekken en discussies moeten we ook oppassen voor grote woorden: „De Bijbel zegt…” Alsof wij die hele heilige Schrift op de juiste wijze verstaan en begrijpen. Wie enigszins vertrouwd is met het ingewikkelde proces van Schriftwording en Schriftverstaan heeft een zekere bescheidenheid geleerd – juist uit respect voor de Schrift, uit respect voor het werk van de Heilige Geest in de traditievorming.
Theocentrisch
Gezonde orthodoxie en geestelijk leven zijn samen te vatten in de term bevindelijk-orthodox. Wat versta ik daaronder? Het geloof staat of valt met de belijdenis aangaande de Heere God. Het gaat om het geloof in God, de Drie-enige. Er zit om zo te zeggen een theocentrisch trekje in het geloof. Als God geen werkelijk tegenover is, geen subject van handelen en spreken, zoals het moderne denken doet voorkomen, dan is het snel gedaan met de kerk.
Bevindelijk-orthodox betekent ook dat de mens in een betrekking tot God gesteld is. Let wel: een persoonsbetrekking. Daar is de mens als subject, met al zijn creatuurlijke en sociale verbanden, in opgenomen. We kunnen bij wijze van spreken de mens en het geestelijke leven van de mens niet tussen haakjes zetten. Dat is juist met het geloof in God gegeven. Het gaat om God én mens.
Daarbij draait het uiteindelijk om Wie de Heere God is. De werkelijkheid van de levende God is weliswaar gehuld in een heilig mysterie, maar dat sluit waarheid en geloofskennis niet uit maar juist in. De werking die een gelovige van God ondervindt, brengt het besef teweeg dat God zelf aan het begin en het einde hiervan staat. De gemeenschap met God veronderstelt asymmetrie: er is een Tegenover, ik sta in een afhankelijkheidsrelatie. Het hele bestaan is een gave. De verzoening en de verlossing zijn werken van God aan ons en in ons. Paulus schrijft dat we „geloven in Hem Die Jezus, onze Heere, uit de doden heeft opgewekt” (Romeinen 4:24). Het geloofsvertrouwen staat of valt met het wezen van God en Zijn heilsdaden.
Die heilsdaden spelen in de bevindelijk orthodoxe geloofsbeleving, de verzoening met God, de vergeving van de zonde en de uitdelging van de schuld, een cruciale rol. Dat brengt ons bij kruis en opstanding. Jezus Christus heeft de toorn van God gedragen en voor ons de gerechtigheid verworven. Welnu, in de verzoeningsleer is de notie van de plaatsbekleding onopgeefbaar.
Knap lastig
Daarbij moeten we ons ervoor hoeden dat we de betekenis en de werking van de kruisdood op Golgotha verleggen naar het innerlijk van de mens, naar de bekering en naar de wedergeboorte. De verzoening gebeurt allereerst buiten mij en zonder mij: Jezus heeft de last van de zonde op Zich genomen. Hij droeg onze schuld.
Het is tegenwoordig knap lastig om de verzoening met God en de zonde als schuld ter sprake te brengen. In de hedendaagse samenleving en in de politieke consternatie spelen de klimaatdiscussie en de immigratie een centrale rol. Wonderlijk dat aan de ene kant de maakbaarheid van de transitie naar vergroening als moreel kompas naar voren wordt geschoven en aan de andere kant een apocalyptisch beeld van het eind van de westerse beschaving wordt gecreëerd. Waar is de realiteitszin ten aanzien van de weerbarstigheid en de blijvende gebrokenheid van het leven? Waar is het besef van schuld, en zonde en zelfzuchtig eigenbelang? Hoe komt het dat we het ontbreken van de sociale samenhang niet meer bespreken in termen van verantwoordelijkheid, schuld en zonde? Zou het kunnen zijn dat de diepgang van het geestelijke leven te lijden heeft onder de seculiere geest die zich meester heeft gemaakt van de westerse cultuur? Kennelijk beseffen we nauwelijks meer dat God ons kan tegenspreken, dat onrecht of zelfzucht een kwaad is, dat liefde en recht samen moeten gaan.
Als kerk spreken we vanuit het geloof in God. Dat brengt een eigen klank en kleur met zich mee in ons spreken over het geestelijke, morele en maatschappelijke leven. Dat betekent niet dat we over alles en nog wat, gepast en ongepast, onze profetische stem moeten verheffen. Wie weet heeft van zonde en genade, van schuld en vergeving, die weet ook van het spanningsveld tussen de vrijspraak in Christus en de inwendige strijd in het hier en nu. Dat brengt ootmoed met zich mee.
Hoop
Het christelijk spreken over het geestelijk leven is nooit pessimistisch. Het geloof hangt nauw samen met de hoop en is geënt op de opwekking van Jezus uit de dood. God „deed ons opnieuw geboren worden tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden” (1 Petrus 1:3). We hebben weet van een vreemde gerechtigheid die ons wordt toegerekend. Moge het geestelijke leven in de kerk en in de samenleving steeds opnieuw aangeraakt worden door het Woord van God. Dan zullen we ons niet blind staren op de gebrokenheid en de schijnbare maakbaarheid van het leven.
De auteur is emeritus-hoogleraar Praktische Theologie en oud-rector van de Protestantse Theologische Universiteit. Dit artikel is een samenvatting van een lezing die hij donderdag hield op de ontmoetingsdag van de Gereformeerde Bond voor ”late roepingen”, in Woudenberg.