Opinie

Voor de Statenvertaling is Ravesteijn de norm

Dr. I. van Hardeveld stelde in het RD van 28 juli dat de herzieners van de Statenvertaling de verkeerde brontekst gebruiken. Zaterdag reageerde drs. W. J. de Wit in een kritisch artikel en vond dat alleen de grondtekst de bron voor een herziening kan en mag zijn. L. M. P. Scholten is van mening dat een herziening niet verantwoord is uit te voeren wanneer niet de 17e-eeuwse tekst als brontekst gebruikt wordt, want het gaat om een herziening van Statenvertaling, niet om een nieuwe vertaling.

4 August 2004 12:51Gewijzigd op 14 November 2020 01:29
„Het klinkt in de oren van bijbelvertalers misschien als een grote ketterij, maar voor de herziening van de Statenvertaling is de Ravesteijn editie van 1657 de brontekst. Het gaat nu eenmaal niet om een nieuwe vertaling vanuit de grondtekst.” Foto RD
„Het klinkt in de oren van bijbelvertalers misschien als een grote ketterij, maar voor de herziening van de Statenvertaling is de Ravesteijn editie van 1657 de brontekst. Het gaat nu eenmaal niet om een nieuwe vertaling vanuit de grondtekst.” Foto RD

Zo langzamerhand zullen velen er geen touw meer aan vast kunnen knopen. Eerst bericht het RD dat de Stichting Herziening Statenvertaling een proeve van haar werk heeft gepubliceerd, met twaalf bijbelboeken in een ’herziene Statenvertaling’. Ook zonder deze te hebben gezien, hebben velen hun oordeel al klaar. Wie toch al moeite had met de ouderwetse taal van de Statenvertaling, is voor; wie vast wil houden aan de vertrouwde Bijbel, is tegen. Het zal niemand verbazen dat ook de Gereformeerde Bijbelstichting (GBS) de publicatie betreurt.Vervolgens stelt mevrouw dr. I. van Hardeveld in het RD van 28 juli dat bij deze herziening een verkeerde brontekst wordt gebruikt. Volgens haar informatie zijn de herzieners uitgegaan van de schoolbijbel van de GBS.

Dat moet natuurlijk tot ongelukken leiden. Voor zo’n ingrijpende bewerking dient de oorspronkelijke Statenbijbel (de editie Ravesteijn van 1657) uitgangspunt te zijn.

Men verwacht dan voorbeelden, hoe de GBS-schoolbijbel de herzieners op een dwaalspoor heeft gezet, maar daarin slaagt zij niet. Enkele dagen later toont iemand dat met de stukken aan. De fouten die dr. Van Hardeveld signaleerde, zijn volgens drs. W. J. de Wit van de Vrije Universiteit (in het RD van 31 juli) fouten die zijzelf maakt, óf het zijn veranderingen op grond van nieuwere vertaalinzichten vanuit het Hebreeuws en het Grieks. De GBS-schoolbijbel staat daar volstrekt buiten.

De Wit juicht deze veranderingen toe. Zijns inziens mag dan ook noch de GBS-schoolbijbel, noch Ravesteijn 1657 de basis van de herziening zijn. De enige brontekst voor de herziening dient volgens hem de Hebreeuwse en Griekse grondtekst van de Schrift te zijn.

Iedereen heeft een beetje gelijk. En daarom heeft iedereen ongelijk.

Winst
Op grond van 37 jaar ervaring meen ik te kunnen zeggen dat het niet mogelijk is dit werk verantwoord te doen zonder de 17e-eeuwse tekst als brontekst te nemen. Tegen het werk van de Stichting Herziening Statenvertaling heb ik op andere punten grote bezwaren. Maar tegelijk heb ik er zonder meer vertrouwen in dat zij het op dit punt met de GBS eens is. Dat zij dan tegelijk naast 1657 ook een hedendaagse uitgave van de Statenvertaling raadpleegt, kan alleen maar winst zijn. Zo heeft de GBS ook altijd gewerkt.

Waarom is het zo belangrijk om van Ravesteijn uit te gaan? Omdat we bezig zijn met een heruitgave van de Statenvertaling. Niets meer en niets minder. Het klinkt misschien in de oren van bijbelvertalers als een grote ketterij, maar voor dit doel is de Ravesteijn-editie van 1657 de brontekst. We zijn nu eenmaal niet met een nieuwe vertaling vanuit de grondtekst bezig. Het gaat erom het werk van de statenvertalers te presenteren.

Hun vertaalkeuzen veranderen wij niet, ook al zouden wij er misschien anders over denken. Hun principes inzake de opzet van zinsconstructies, hun uitgangspunt om zelfs de volgorde der woorden zo strak mogelijk aan te houden volgens de grondtekst - dat alles hoort bij de Statenvertaling en mag in een hedendaagse uitgave niet worden gemist zolang deze Statenvertaling genoemd wordt.

Onderzoek
Daarom is het voor dit werk heel belangrijk exact te weten wat de statenvertalers bedoelden. Dat is niet altijd duidelijk. Zelfs de editie van 1657 bevat zetfouten, heel weinig overigens. Daarom is de GBS soms zelfs in de nagelaten papieren van de statenvertalers gedoken om zeker te weten of het in een bepaalde kanttekening om een enkelvoud of om een meervoud gaat. Om dezelfde reden heeft bij de GBS ook steeds de Hebreeuwse en Griekse grondtekst op tafel gelegen. Niet als de norm, zoals de heer De Wit wil. Wel omdat wij weten dat de statenvertalers zich met de grootst mogelijke nauwkeurigheid aan de grondtekst hielden.

Enkele voorbeelden ter verduidelijking. Het woordje ”nog” werd in de 17e eeuw geschreven met een ch. Er was dus geen verschil met het andere ”noch”. Dan kan het nodig zijn in de grondtekst te zien welk ”noch” de statenvertalers bedoelden.

”Na dat” in de Statenbijbel kan zowel ons ”nadat” als ”naar dat” betekenen. Op grond van het Hebreeuws weten wij dat het in Ezechiël 5:2 ”naar dat” moet zijn.

In de 17e eeuw liep de verleden tijd van leiden en leggen door elkaar heen. Dan is het Hebreeuws nodig om aan te mogen nemen dat de statenvertalers met ”geleyt” in Ezechiël 32:25 het voltooid deelwoord van leggen bedoelden en niet van leiden. Het woordje ”se” kan van alles betekenen: zij, haar enkelvoud, haar meervoud, hen. ”Wert” is meestal ”werd”, maar kan ook als tegenwoordige tijd bedoeld zijn. Maar steeds dient het erom te gaan: wat bedoelden de statenvertalers?

Ingrijpend
Wat ik op de herzieners tegen heb, is dat zij ten eerste veel te ver gaan in de hertaling, ten koste van vertaaluitgangspunten van de statenvertalers. Maar tevens maken zij van de gelegenheid gebruik nieuwere exegetische inzichten in de vertaling te verwerken. Dat kan heel ver gaan. Ik geef één voorbeeld.

Openbaring 19:8: „En haar is gegeven, dat zij bekleed worde met rein en blinkend fijn lijnwaad; want dit fijn lijnwaad zijn de rechtvaardigmakingen der heiligen.” In de hertaling is dit geworden: „En het is haar gegeven zich met smetteloos en blinkend fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden van de heiligen.”

Dit is heel ingrijpend. Wat de statenvertalers met rechtvaardigmakingen bedoelden, blijkt uit de kanttekening: „…namelijk niet waardoor wij in onszelf, maar waardoor wij voor God rechtvaardig zijn, welke is de rechtvaardigheid van Christus, die ons door het geloof wordt toegerekend, 2 Korinthe 5:21. En is als een zuiver wit kleed, waardoor onze naaktheid voor Gods aangezicht wordt bedekt.” Die toegerekende gerechtigheid van Christus is in de herziening de rechtvaardige daden van de gelovigen geworden. Tegelijk is de keuze van de statenvertalers voor de passieve werkwoordsvorm (gekleed worden, bedekt worden in de kanttekening) vervangen door de mediale (zich bekleden).

Wanneer herziening betekent dat niet alleen de vertaalprincipes maar ook de theologische positiekeuzes van de statenvertalers radicaal herzien worden, rijst de vraag: Hoelang blijft de Statenvertaling nog de Statenvertaling?

De auteur is oud-directeur van de Gereformeerde Bijbelstichting (GBS).

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer