Boekenweek: Moeders en de waarheid
Dacht het CPNB vorig jaar met een actueel, aansprekend Boekenweekthema te komen –moederschap– bleken lezers en schrijvers massaal op hun tenen getrapt te zijn. De fraaie klassieke dichtregel van Martinus Nijhoff waarmee het thema gepresenteerd werd, was alleen maar olie op het vuur. De moeder de vrouw, zó stigmatiserend!
Wat vooral de dames furieus maakte: zowel het Boekenweekgeschenk als het Boekenweekessay zouden geschreven worden door een mán. Ja maar, stamelde Esther Scholten van het CPNB, het leek ons juist een teken van emancipatie om juist níet een moeder over het moederschap te laten schrijven! Het is ingewikkeld geworden in literair Nederland.
Ik vond het verontrustend. Niet alleen het feit dat moederschap kennelijk zo laag in aanzien staat, maar ook het niveau van de discussie. Draait het in schrijvend Nederland echt alleen om de vraag of mannen en vrouwen wel gelijkwaardig behandeld worden? Over spruitjeslucht gesproken.
Want het CPNB schoot met dit thema wel degelijk in de roos: een golf ‘moederboeken’ overspoelde Nederland de afgelopen tijd. Schrijven over je ouders is hoogst actueel. Zowel bij mannen als bij vrouwen. De verhouding tussen ouder en kind is een veel voorkomend en gretig gelezen thema. Is het niet veel boeiender om het daarover te hebben met elkaar, in plaats van te kissebissen over de rolverdeling?
Boosheid als motor
Bovendien: als ”De moeder de vrouw” zoveel onderbuikgevoelens oproept, moet je niet om je heen gaan meppen. Dan is het hoog tijd om met dit thema tot jezelf in te keren. Heeft dit soms met mijn eigen vrouw- en moederzijn te maken? Zegt mijn reactie misschien iets over de verhouding met mijn eigen moeder? Is de combinatie van schrijven en moederen een onmogelijke knoop waar ik niet uitkom? Wie dat als schrijver eerlijk onderzoekt, kan er munt uitslaan. Waar je pijn zit, zit immers ook je inspiratie. Boosheid kan een perfecte motor zijn die het schrijven aan slingert.
Adriaan van Dis ging deze uitdaging in elk geval aan, met zijn roman ”Ik kom terug”, die sinds de verschijning in 2014 26 drukken beleefde. Van Dis beschrijft daarin hoe zijn bijna 100-jarige moeder na een leven van zwijgen en haar zoon buitensluiten ineens begint te praten over haar traumatische Indische verleden. Het boek is fictief en autobiografisch tegelijk, waarmee de eerste écht ter zake doende vraag gelijk gesteld is: kun je wel objectief schrijven over je ouders? Is niet elke herinnering fictie zodra ze in woorden gegoten en aan het papier toevertrouwd wordt?
Is het waargebeurd? –de vraag die altijd als eerste opduikt zodra een boek iets autobiografisch heeft, zie de romans van Franca Treur, Jan Siebelink, Maarten ’t Hart– mag dan cliché zijn, het is wel een interessante vraag.
„Ishetwaarishetwaarishetechtishetechtishetechtishetecht?” bauwt Van Dis een denkbeeldig publiek na tijdens een interview. Ja, dit boek gaat zeker over zijn moeder en het is een zo eerlijk mogelijk boek, maar of het ook allemaal waargebéúrd is? Van Dis: „Wie ”ik” schrijft en zich die ”ik” iets laat herinneren, die liegt al, want je weet helemaal niet wat de herinneringen van een kind van tien zijn.”
En ook: „Vijf kinderen uit hetzelfde gezin herinneren zich een bijzondere gebeurtenis; voor de een was het een geweldige ervaring en voor de ander een traumatische. Het komt zoals de zon valt, de een ziet altijd de zonnige hoek en de ander de donkere. Er zijn vele visies op de werkelijkheid. Hoe herinner je je dingen? Nooit van a tot z. Je hebt een flard, die haal je terug, je verschuift, je laat de dingen weg die je je niet wilt herinneren.” (De Volkskrant, 2014)
Rauw
Of het nu realiteit of fictie is, ”Ik kom terug” is een rauw boek. De eerlijkheid ervan is aantrekkelijk en afstotend tegelijk. Niet alleen de inhoud, ook de reden van verschijnen is rauw. Moeder Van Dis praat niet zomaar omdat ze er behoefte aan heeft en schoon schip wil maken, nee, haar zoon wil haar herinneringen en zij wil een zachte dood daarvoor in de plaats. Een verhaal voor een pil, is de deal. Moeder vertelt om zichzelf te helpen, en de zoon schrijft om zichzelf te helpen. Daar verwijst het motto voorin zijn boek naar: ”All sorrows can be borne if you put them into a story or tell a story about them.” (alle verdriet kan gedragen worden als je het in de vorm van een verhaal giet of er een verhaal over vertelt.)
Het tweede motto maakt duidelijk wat Van Dis eventueel voor zo’n verhaal over heeft: alles. ”You must sacrifice your family on the altar of fiction” (Je moet je familie offeren op het altaar van de fictie).
Dat doet Van Dis dan ook met zijn moeder, zo vlak voor haar ontluisterend einde. Hij is daar eerlijk over, ook over het spel dat hij speelde met fictie en werkelijkheid. „Ik heb veel verzonnen; al verzinnend kom ik uit bij een waarheid.” Die waarheid is dat zijn moeder zowel een verschrikkelijk mens („een kokette trut”) was die wegkeek als zijn vader Adriaan sloeg, alsook een soms enig mens met leuke kanten. Hoe leef je als kind met zo’n paradox? Het is volkomen begrijpelijk dat Van Dis fictie gebruikt als vorm van verwerking.
Rokerig offer
Toch vraag ik me af of de woede van de schrijver jegens zijn moeder niet een hinderlijke vlek is op de bril waarmee hij naar haar kijkt. En waardoor hij ons, lezers, naar haar laat kijken.
Moeder van Dis is geofferd op het altaar van de fictie, maar het is een rokerig offer. Het walmt wraak en afrekening, en laat je achter met tranende ogen en een bedrukt gemoed. Ik vraag me af of én boek én zoon niet beter af geweest zouden zijn als de schrijver eerst met zijn pijn aan de slag was gegaan, alvorens te publiceren.
Voor het beste, meest wáre moederboek kom ik gek genoeg bij compleet verzonnen fictie uit. Als het dan toch over rolverdeling gaat: de Amerikaanse schrijfster Marilynne Robinson, een vrouw dus, is voor mij de koningin van de fictie. Robinson heeft bij mijn weten nog nooit de vraag gekregen hoe waargebeurd of autobiografisch haar boeken zijn, omdat die vraag bij haar werk volkomen misplaatst lijkt.
Robinson heeft ons het verhaal gegeven van een onwaarschijnlijke familie in het plaatsje Gilead, Iowa, Amerika. Een erg oude man, en een veel jongere vrouw met een enorm hechtingsprobleem die desondanks met elkaar trouwen en nog een kind krijgen.
Eerst krijgt de oude man een heel boek, waarin hij uitgebreid over zijn leven vertellen mag, briefsgewijs, aan zijn zoon. (”Gilead”) Vervolgens komt de vrouw aan de beurt. In ”Lila” schetst Robinson het leven van Lila zoals het ooit begonnen is. Een zwaar verwaarloosd kind, een zwervend kind, een uitgebuit kind dat tenslotte druipend van de regen de kerk binnenstapt waarvan haar latere echtgenoot de dominee is. En zo rolt ze het moederschap in. Lila, de meest onwaarschijnlijke, meest ongeschikte moeder ooit, die steeds weg wil lopen van een gesetteld leven, en vooral van de liefde die ze voor het eerst belangeloos ontvangt maar eigenlijk niet ontvangen kan. Als je al de vraag zou willen stellen hoe waargebeurd dit kan zijn, dan volgt onmiddellijk daarop de vraag: hoe beschadigd zal het kind zijn dat hieruit voortkomt?
Die vragen laat Robinson in feite liggen. Eerst schrijft ze de verhalen van de ouders op, met ongelooflijke helderheid en precisie. Alsof ze zeggen wil: voor hij een stem en een oordeel krijgt, moet deze kleine jongen (moet de lezer) exact weten waar hij vandaan komt, wie zijn ouders waren. Hun levensverhalen zijn intens verweven met het zijne. „Familie kan je irriteren, je kunt ervan vervreemden,” zegt Robinson, „maar je weet uiteindelijk dat je niet om hen heen kunt.” (Trouw, 2015)
Kwetsbare mensen
Wie zichzelf wil kennen, zichzelf zal willen wórden, zal moeten leren luisteren naar het verhaal van zijn ouders. Pas als je je ouders kunt zien als het kind dat zij ooit waren, ben je zelf volwassen. En kun je met openheid en respect naar hen kijken, hoeveel ze ook fout hebben gedaan. Robinson: „Als het gaat om de teleurstelling van kinderen in hun ouders: dat ontslaat hen niet van de plicht hun vader en moeder te eren, zoals het vijfde gebod zegt. (…) Ouders zijn vaak zelf ook uiterst kwetsbare mensen geweest, blootgesteld aan alle bedreigingen die het leven meebrengt, en daarom is het goed dat wij horen dat zij verdienen geëerd te worden, ook als de wereld geen enkele eer in hen ziet.”
Robinson laat zien dat dat eren niet het verdoezelen van leed en fouten betekent. Maar waar de motor bij Van Dis drijft op woede, een woede die hem tegelijkertijd verblind, lijkt Robinson gedreven te worden door liefde, door een verlangen naar begrijpen dat haar bijna helderziend maakt.
Genadig
Misschien hoeft er niemand meer geofferd te worden op welk altaar dan ook, als je je tevreden hebt gesteld met dat ene Offer. Misschien ben je pas een waarachtige fictieschrijver als je nergens meer mee hoeft af te rekenen. Robinsons blik is in de diepste zin genadig. Het is de blik van God. Zo’n blik maakt mannen, vrouwen en schrijvers pas echt groots.