Christelijke politici willen snel sedatierichtlijn
De christelijke politieke partijen willen zo snel mogelijk een landelijke richtlijn voor artsen over hoe zij moeten omgaan met terminale sedatie. Directeur Seldenrijk van de Nederlandse Patiëntenvereniging waarschuwt dat zo’n richtlijn bijdraagt aan de begripsverwarring rond actieve levensbeëindiging.
Seldenrijk en de christelijke partijen reageren op een artikel in het wetenschappelijk tijdschrift ”Annals of Internal Medicine”. Daarin concluderen onderzoekers van het Erasmus MC in Rotterdam en het VU medisch centrum in Amsterdam dinsdag dat maar liefst 10 procent van alle sterfgevallen in Nederland vooraf wordt gegaan door terminale sedatie. In 3 procent van het totaalaantal gevallen van terminale sedatie zou gesproken kunnen worden van actief levensbeëindigend handelen. Dat zijn zo’n 400 sterfgevallen. Niet minder dan 52 procent van de artsen paste in de jaren 2000 en 2001 ten minste eenmaal terminale sedatie toe. In 78 procent van de gevallen betrof het mensen van 65 jaar of ouder, bij 54 procent ging het om kankerpatiënten.
Volgens de onderzoekers ligt aan 43,8 procent van alle sterfgevallen in Nederland direct een medische beslissing ten grondslag. Ze baseren hun conclusies op gesprekken met 410 artsen. Verder hebben ze de laatste studie naar de toetsingsprocedure voor euthanasie geanalyseerd. In die studie werd voor het eerst ook gekeken naar deze zogenoemde terminale sedatie.
NPV-directeur R. Seldenrijk is op voorhand niet erg onder de indruk van het onderzoek. „Het gaat om een beperkte steekproef en niet eens een aselecte, dus moet je erg voorzichtig zijn ten aanzien van de wetenschappelijke betrouwbaarheid.” Fundamenteler is zijn bezwaar tegen de begripsverwarring in het onderzoek. „Er worden geen heldere begrippen gebruikt.”
Strikt genomen is terminale sedatie een oude methode, gericht op het in slaap brengen van terminale patiënten met zogeheten refractaire symptomen: ziekteverschijnselen die op geen enkele manier meer te behandelen zijn, aldus Seldenrijk. Daarnaast bestaat er zoiets als versterven, waarbij de patiënt niet meer eet of drinkt omdat hij stervende is.
„Beide zaken komen maar weinig voor”, aldus Seldenrijk, „dus dat kunnen de onderzoekers niet bedoelen als ze beweren dat aan 10 procent van de sterfgevallen terminale sedatie vooraf is gegaan.” Wat de onderzoekers wel bedoelen is het in slaap brengen van zwaar lijdende mensen, veelal gecombineerd met het bewust onthouden van vocht en/of voedsel. Volgens het onderzoek gebeurde dat in 51 procent van de gevallen ter verlichting van de pijn, in 38 procent tegen onrust en in 11 procent tegen angst. In 17 procent van de gevallen was bespoediging van het levenseinde het uitdrukkelijke doel. De beslissing om van het toedienen van voeding of vocht af te zien, werd in 73 procent van de gevallen met de familie en in 34 procent met de patiënt genomen.
Volgens Seldenrijk wordt onder het mom van onjuist gebruikte begrippen hiermee rond actief levensbeëindigend handelen een vergoelijkende sfeer gecreëerd. Ook de christelijke politieke partijen maken zich grote zorgen. Zij willen dat staatssecretaris Ross (Volksgezondheid) zo snel mogelijk afspraken maakt over wat er in het onderzoek wordt aangeduid als terminale sedatie.
De Tweede-Kamerleden Ormel (CDA), Rouvoet (ChristenUnie) en Van der Staaij (SGP) wijzen erop dat Ross heeft beloofd met de sector in gesprek te gaan over een landelijke gedragsrichtlijn. Nu blijkt dat het al zo veelvuldig voorkomt, willen ze dat de staatssecretaris spoed maakt. „Voor 1 januari 2005 wil ik duidelijkheid”, aldus Ormel, die vindt dat voor terminale sedatie een tweede arts geconsulteerd moet worden.