Neutraliteit staat beschermt bijzondere school
In Nederland garandeert de scheiding van kerk en staat dat de overheid niet voorschrijft hoe iets op school geleerd dient te worden. Dit beginsel betekent ook een gelijke (financiële) steun aan bijzonder en openbaar onderwijs.
De scheiding van kerk en staat wordt te pas, maar vooral te onpas gebruikt in het publieke debat. Zo ook weer door SP-Kamerlid Jasper van Dijk. Op sociale media schreef hij: „Waarom moet de staat christelijke, islamitische en joodse scholen financieren? Dat lijkt me rechtstreeks in strijd met de scheiding van kerk en staat” (12-2).
Te vaak wordt zo geredeneerd, doorgaans zonder heldere argumentatie waarom de scheiding tussen beide instituten geen enkele vorm van overheidssteun zou mogen betekenen. Een heldere uitleg van dit rechtsbeginsel, in relatie tot de vrijheid van godsdienst en het neutraliteitsbeginsel, is geboden. Dan kan worden aangetoond dat degenen die zulke uitspraken doen de plank volledig misslaan.
Drie rechtsbeginselen
De verhouding tussen overheid en religie in het publieke domein wordt vormgegeven door een aantal rechtsbeginselen: de godsdienstvrijheid en de scheiding van kerk en staat, die op hun beurt gezamenlijk zorgen voor de neutraliteit van de staat. Deze drie rechtsbeginselen staan rechtstreeks met elkaar in verband en kunnen dus ook niet los van elkaar worden gezien of toegepast.
De godsdienstvrijheid wordt geboden in artikel 6 van de Grondwet. Die geeft religie de ruimte om een plaats in te nemen in het publieke domein, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
De scheiding van kerk en staat is daarentegen nooit wettelijk vastgesteld. Dit beginsel geeft in de benaming al aan dat dit iets van doen heeft met het losmaken van de banden tussen beide delen, kerk en staat. Die scheiding wil echter niet zeggen dat er totaal geen banden en vormen van samenwerking mogen zijn tussen overheid en godsdienst. Het beginsel dient echter wel als uitgangspunt genomen te worden bij het vormgeven van de onderlinge relaties. Een overheid mag bijvoorbeeld, onder gestelde voorwaarden, subsidie verstrekken aan religieuze organisaties.
Dit maakt dat de scheiding tussen kerk en staat het best gedefinieerd kan worden als het beletten van een institutionele zeggenschap tussen de overheid en de kerk. Ofwel: de kerk heeft geen zeggenschap over de inrichting van de staat of de uitoefening van de staatsmacht, maar evenzo heeft de staat geen zeggenschap over de belijdenis, uitoefening of betekenis van godsdienst of geloof.
Neutraliteitsvormen
Als derde rechtsbeginsel verdient de neutraliteit van de staat een nadere verkenning. De twee eerder besproken beginselen (godsdienstvrijheid en de scheiding van kerk en staat) creëren een sfeer waarbinnen overheid en religie zich tot elkaar dienen te verhouden. Deze sfeer wordt, vanuit de overheid gezien, gekenmerkt door een zekere mate van neutraliteit. Want wanneer elke religie de vrijheid heeft zich te manifesteren, zolang de wet niet wordt overtreden en de overheid geen institutionele zeggenschap over de kerk heeft, betekent dit logischerwijs dat een neutrale houding geboden is.
Neutraliteit kan grofweg op drie manieren worden ingevuld. We onderscheiden inclusieve, exclusieve en compenserende neutraliteit.
Inclusieve neutraliteit behelst de idee dat de overheid zich in gelijke mate bemoeit met elke religie. In het publieke domein mag religie een rol spelen. De overheid geeft iedereen even veel steun om zijn religieuze identiteit kenbaar te maken en te beleven. Dit in de verschillende onderdelen van het publieke domein, zoals het onderwijs.
Exclusieve neutraliteit daarentegen betekent dat de overheid zich op geen enkele manier met welke religie of godsdienst dan ook bezighoudt. Ook in het publieke domein mag religie dan geen rol spelen. Religie en godsdienst verworden hiermee tot een privézaak. Een goed voorbeeld hiervan is de zogenaamde ”la laïcité” van Frankrijk. Het is in Frankrijk bijvoorbeeld verboden om op een openbare school religieuze tekens te dragen, terwijl dit in Nederland wel mag.
Compenserende neutraliteit betekent dat de overheid een religie die achtergesteld wordt een compenserende behandeling toekent ten opzichte van andere religies.
Staatsburgers
Juist in het onderwijs praktiseert Nederland een inclusieve neutraliteit. Iedereen is daarbij voor de overheid gelijk. Atheïst, agnost, moslim, jood, christen of wie dan ook krijgt voor zijn school volgens dezelfde regels en in gelijke mate overheidssteun. Daarbij garandeert de scheiding van kerk en staat dat vadertje staat niet gaat voorschrijven op welke wijze iets op school geleerd dient te worden. Dat betekent dat de scheiding van kerk en staat juist een bescherming is van de gelijke (financiële) steun aan zowel bijzonder als openbaar onderwijs.
Wanneer de overheid wat betreft het onderwijs van een exclusieve neutraliteit zou uitgaan, zou dat betekenen dat we komende generaties opleiden tot staatsburgers. Omdat we dan gaan voorschrijven hoe alles geleerd dient te worden en welke waarden, normen en uitgangspunten daarbij leidend zijn. En vooral hoe deze toegepast moeten worden op de verschillende aspecten van het dagelijks leven. We zullen dan wel een ‘gedachtenpolitie’ nodig hebben, die zal moeten bepalen wat daarin de waarheid is. En wie neemt dan plaats in dat ”cordon éducation”, zoals ik het zou willen noemen. Zijn dat SP’ers, VVD’ers of misschien juist CU’ers?
De auteur is fractiemedewerker van de ChristenUnie in Amsterdam, duoraadslid in de Amsterdamse gemeenteraad en kandidaat bij de Provinciale Statenverkiezingen in Noord-Holland. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.