Oekraïne: De treinen rijden hier prima bij winterse toestanden
Terwijl in Nederland de krokussen te voorschijn schieten, ligt er in Oost-Europa nog altijd sneeuw. Alles blijft daarbij wonderwel functioneren.
Tussen glooiende, witte heuvels lijken knusse dorpjes en sparrenbossen in een winterslaap verzonken. Elke boomtak is gevuld met ijskristal. Een strenge winter is het naar Oekraïense maatstaven niet, maar toch is het landschap al wekenlang wit.
In het oosten zijn ze de sneeuw gewend. Al dwarrelden er vanochtend grote, wattige vlokken naar beneden, toch zijn de wegen wonderwel begaanbaar. Er gleed een sneeuwschuiver langs, vervolgens kwam er een strooiwagen, die grind over de weg verspreidde. Zout is duur. En straks, als alles dooit, verdwijnen al die steentjes in de gaten in de weg.
De stoep is begaanbaar gemaakt met een in het Westen nooit geziene strategie: vrouwen –op de een of andere manier zijn het altijd vrouwen– scheppen de sneeuw van de stoep de weg op. De banden van langsrijdende auto’s pletten de sneeuw tot grijsbruine modder, die even later als water gorgelend in de dichtstbijzijnde greppel of put verdwijnt.
Het blijft opletten voor uitglijden. Niet mijn jas, maar mijn schoeisel is het belangrijkste kledingstuk in dit jaargetij. Ik zorg voor genoeg profiel, zonder onmiddellijk naar sneeuwlaarzen of wandelschoenen te grijpen, want ik wil me kunnen vertonen op officiële afspraken. Ik ben hier tenslotte aan het werk.
Een groter gevaar vormen de ijspegels die hoog boven je aan de gevels hangen. Statistieken over het aantal doden in Oekraïne zijn er niet –in Rusland schijnt men dat bij te houden– maar iedereen kent wel een verhaal van iemand die het leven liet nadat een lading ijs op zijn hoofd terechtkwam. Roodwitte linten bakenen de gevaarlijkste plekken af.
Zelf neem ik geen onnodige risico’s, maar een ongeluk kun je niet altijd voorkomen. Vorige week viel een laag sneeuw van een boomtak precies op mijn hoofd. Ik leek wel een suikertaart.
Verder functioneert alles wonderwel. De Oekraïense spoorwegen trekken zich niks aan van de winterse toestanden. Ook al hangen er ijsklonten aan het onderstel, de trein vervolgt onverstoorbaar zijn weg. Binnen in de treincoupés is het behaaglijk warm, of zeg maar gerust niet om uit te houden zo heet. Maar wat is er mooier dan een urenlange treinreis door een winters landschap? Buiten het onbegrensde land, met hier en daar wat mensen. Nietige figuurtjes, scherp afgetekend.
Ja, de schoonheid van dat alles. Even voor het schemeren gaat, krijgt de sneeuw een vreemde, blauwachtige tint. De wereld lijkt dan kleiner, begrensd.
Tijdens heldere nachten weerkaatst de maan in de sneeuw, en –zo lijkt het– de sneeuw weer in de maan. Dan kun je elkaar in de ogen kijken, zelfs als er geen enkele straatlantaarn brandt.
En het geluid: het geknerp onder je voeten, wat doet terugverlangen naar je kindertijd. De eerste verse sneeuw, garant voor een hele dag speelplezier.
Maar ik moet stoppen met schrijven. Er klinkt een ander geluid: eerst woesj, en dan een plof. Grote plakken sneeuw glijden over de schuine daken naar beneden. De strooiers, vegers en scheppers houden het voor gezien.
Een nieuw seizoen ligt in het verschiet. Nu moeten we het smelten van de sneeuw overlaten aan de zon.