Sociale robotica kan religieuze lading krijgen
Uit onderzoek blijkt dat er een paar krachtige mechanismen zijn waardoor we ons als mensen snel laten verleiden om te geloven dat een ding, zoals een robot, toch een ‘levend’ wezen is. Niet voor niets waarschuwt de Bijbel daartegen.
Het artikel ”Is een robot een begrafenis waard?” (rd.nl) gaat in op de vraag hoe wij aankijken tegen robots die bijvoorbeeld worden gebruikt als hulp in de huishouding of als verpleegassistent. Onderzoek door wetenschappers van onder meer de Radboud Universiteit wees uit dat mensen ernaar neigen in bepaalde omstandigheden een morele status toe te kennen aan zulke robots.
We zijn blijkbaar geneigd om ons te identificeren met objecten waaraan we waarde hechten. Dat kan nogal ver gaan. We kennen natuurlijk de in de Bijbel beschreven voorbeelden van hoe gemakkelijk mensen eer (zelfs aanbidding) bewijzen aan natuurlijke of door mensenhanden gemaakte zaken. Niet voor niets hebben we het gebod gekregen om geen andere wezens (of dingen) dan alleen de Heere te aanbidden. Er zit blijkbaar iets in ons waardoor we toch steeds die drang hebben; anders had het niet zo duidelijk in de Bijbel hoeven staan.
Nét niet
Hoe menselijker (humanoide/androide) iets eruitziet, hoe vlugger we ons ermee identificeren. In mijn onderzoeksgebied ”patiëntsimulatie” (in feite slimme reanimatiepoppen) maakte ik een keer iets mee wat dit ook laat zien: We stonden in onze hogeschool (HAN, Nijmegen) naast een (volwassen) pop, toen de telefoon in de zak van mijn collega opeens begon te trillen. Hij sprong een meter in de lucht. We wisten dat het een plastic pop was, maar toch spookt er dan iets door je hoofd, omdat het enigszins aanvoelt alsof er een echt mens naast je staat. Gekscherend noemen we die poppenruimtes wel eens mortuarium: de simulatoren met een menselijke vorm die er liggen, zijn vaak met een laken afgedekt.
Als onze RadboudUMC-collega’s met hun baby-patiëntsimulator over de gang lopen, zorgen ze er met goede reden altijd voor dat de precieze vorm van het simulatortje onder het lakentje niet te zien is voor argeloze voorbijgangers.
De Japanner Mori ontwikkelde rond dit fenomeen de theorie Uncanny Valley (zoiets als ‘Griezelvallei’): als een robot heel erg op een mens lijkt, maar nèt niet, gaan mensen zich er erg ongemakkelijk bij voelen. Zeker als een robot de indruk wekt een bewegend lichaam te zijn.
‘Hondje’
Uit onderzoek blijkt dat er krachtige mechanismen zijn waardoor we ons snel laten verleiden om te geloven dat een ding toch een ‘levend’ wezen is. Honden kunnen u veelbetekenend aankijken; een hond lijkt soms te begrijpen wat u voelt. Robotzeehond Paro probeert u ook aan te kijken, om zo uw affectie te stimuleren.
Ooit nam ik AIBO mee naar een school. AIBO is een nogal plastic ogend en voelend robothondje van Sony. Eerst reageerden tieners massaal: „Je gaat zo’n plastic hondje toch niet aaien?” Maar een kwartier later deden ze het allemaal toch.
Ook in groep 1 schepte het robothondje verwarring: „Nee, hij plast niet, dus het is geen echt hondje.” Toch schoof hetzelfde meisje haar stoeltje angstig naar achteren, toen AIBO even later naar haar toe kwam.
Militaire eer
Een ontplofte explosievenopruimrobot werd met militaire eer begraven. Niet voor niets noemde men de robot Boomer, alsof het hun explosievenopsporingshond was.
Toch denk ik dat niemand van het team écht vond dat Boomer letterlijk militaire eer verdiende of dat Boomer een soort hond was. Maar men begreep maar al te goed dat zònder Boomer een of meer militairen begraven hadden moeten worden. Men wilde dit gevoel een plaats geven.
Overigens heeft de kijk op het ‘wezenlijke’ van robots zeker ook te maken met (geloofs)overtuigingen. Het feit dat in de Japanse nationale religie (shintoïsme) ook dingen ‘bezield’ kunnen zijn, zorgt ervoor dat androïde robots als Nao zonder schroom voor tempelceremonies worden gebruikt. Kapotte AIBO’s krijgen er een boeddhistische rouwceremonie.
Ethiek
Gaat onze maatschappij ook niet een beetje richting zo’n religieuze vorm? Als steeds meer mensen elkaar zien als „toevallige gevormde hoopjes DNA” (Dawkins), wat is dan nog het echte verschil tussen een mens en een in elkaar geknutseld robotje met een ”deep neural network” als brein?
Toch weet u, als u net als ik ervaring hebt met het bouwen en programmeren van robots, dat een flinke portie ”intelligent design” in ieder geval een vereiste is voor menselijk leven, en dat sociale robots als Nao/Zora of Pepper toch nogal dom overkomen. Het is bevreemdend dat velen niet geloven dat het leven is ontworpen door een Schepper, op uiterst intelligente wijze.
De zegen van sociale robotica is in elk geval dat, terwijl ethiek in veel andere vormen van techniek nauwelijks aan bod komt, ethiek bij sociale robotica vaak snel om de hoek komt kijken. Wat mij betreft maken we zo’n robot dus maar steeds ‘menselijker’. Want hoe ‘menselijker’ ze lijken, hoe meer we worden gedrongen om de consequenties ervan te doordenken.
Vragen rond ethiek en technologie worden trouwens ook steeds ingewikkelder voor prodùctierobots, zoals de robots van Roest & Moree BV (RD 5-2).
De auteur is Informaticadocent in het hoger onderwijs en onderzoeker op het gebied van patiëntsimulatie. Voor het VO-vak NLT ontwikkelde hij de (havo)module ”Leven met Robots”, waarin ook sociale robotica en robotethiek aan bod komen.