Kerk & religie

Verkiezende liefde in Dordtse context

In deze jubileumjaren krijgen de Dordtse Leerregels weer volop aandacht. Vorig jaar verscheen een mooi boekje van dr. Gijsbert van den Brink, hoogleraar theologie en wetenschap, in de Artios-reeks. Op heldere en deskundige wijze zet hij Dordt in context.

Dr. R. T. te Velde
1 February 2019 09:55Gewijzigd op 28 February 2023 14:03
beeld RD
beeld RD

Wie zich in kort bestek wil informeren over de achtergronden en de strekking van dit belijdenisgeschrift kan uitstekend in dit boekje terecht. Het is geen overbodige luxe om de historische aanleiding en de theologische eigenheid van de leerregels opnieuw voor het voetlicht te brengen. In de gereformeerde gezindte zullen velen het denken over uitverkiezing, totale verlorenheid en noodzaak van wedergeboorte met de paplepel ingegoten hebben gekregen, en beheerst het nog altijd de beleving van het geloof. Tegelijk is in brede kringen die vanouds met het gereformeerd belijden verbonden zijn de afstand gegroeid tot wat de Dordtse vaderen in hun verwerping van de remonstrantse dwaalleer uit de Schrift meenden op te diepen. Aan beide kanten kun je je afvragen: kennen we de leerregels van Dordt werkelijk, of alleen op de klank af?

Dr. Van den Brink kiest in zijn bespreking van de theologie van Dordt bewust voor een eigen route, tussen klakkeloze aanvaarding en goedkope kritiek door. Met name drie zaken geven dit boek een waardevolle eigen kleur.

De eerste is dat we ontwikkeling van de leer over verkiezing, genade, vrijheid, wedergeboorte en volharding leren zien in het verloop van de kerkgeschiedenis. In een paar grote stappen laat dr. Van den Brink zien hoe kerk en theologie zich in alle eeuwen hebben bezonnen op het geheim van Gods genade. Kerkvader Augustinus wil met zijn ‘strenge’ predestinatieleer tegenover Pelagius duidelijk maken dat het een enorm voorrecht is om bij God te mogen horen, en dat het op geen enkele manier iets is waar je zelf als mens recht op hebt. In de tijd van de Reformatie zien we dat de posities zich uitkristalliseren langs de scheidslijn van de vraag of mensen op een of andere manier zelf iets aan hun behoud kunnen bijdragen. Terwijl gereformeerde theologen eenduidig elk (semi)pelagianisme afwijzen, blijven er variaties in de positieve invulling van de leer over verkiezing en verwerping.

Voorwetenschap

Wanneer echter Arminius de visie uitdraagt dat God diegenen uitkiest van wie Hij in Zijn „voorwetenschap” ziet dat ze tot geloof zullen komen en daarin zullen volharden, is de kritieke grens van het gereformeerd belijden overschreden. Had het in die eerste decennia van de 17e eeuw nog tot een vreedzame oplossing kunnen komen? Dr. Van den Brink laat dat open, als hij wijst op de rol van de „moderaten” (gematigden) die niet in de polarisatie tussen remonstranten en contraremonstranten mee wilden gaan.

In de tweede plaats wijst dr. Van den Brink overtuigend aan dat het conflict tussen Arminius en Gomarus niet maar een provinciale ruzie in de Lage Landen is. Internationaal en interconfessioneel staat er meer op het spel. De buitenlandse afgevaardigden op de Dordtse synode speelden een belangrijke rol in het vinden van een evenwichtige verwoording van de Bijbelse leer over verkiezing, verzoening en wedergeboorte.

Interessant is het hoofdstuk waarin de auteur beschrijft hoe een parallel van het conflict tussen Arminius en Gomarus zich voordeed in de Rooms-Katholieke Kerk. Het gaat dan om de botsing tussen de meer progressieve jezuïeten, die een grote plaats inruimen voor de menselijke vrije wil, en meer behoudende augustijnen zoals Michael Bajus en Cornelis Jansenius, die een spiritualiteit van diepe afhankelijkheid van God voorstonden. Hoewel deze strijd een andere afloop kreeg dan in de Gereformeerde Kerk, maakt deze parallel wel zichtbaar dat er onder het leerstellige conflict meer algemene, cultuurhistorische breuklijnen lopen. Dr. Van den Brink wijst met name op de versterkte aandacht voor het individu.

Daarnaast zou de kwestie te noemen zijn van een toenemend gevoel van autonomie, waarin mensen niet meer vanzelfsprekend afhankelijk zijn van God. Aansluitend bij het hoofdstuk over de ”katholieke parallel” ontwikkelt dr. Van den Brink waardevolle beschouwingen over wat het eigene is van de gereformeerde leer binnen het grotere geheel van het katholiek-christelijk geloof. ”Gereformeerd” betekent niet een kant-en-klare set waarheden waarin we het onderscheid met andere christenen moeten zoeken. In de eigenheid van de gereformeerde geloofsovertuiging gaat het eerder om een benadering of houding die getypeerd kan worden met het van Hoornbeeck en Van Lodenstein bekende adagium ”gereformeerd om telkens weer ge-re-formeerd te worden.”

In de fundamentele openheid voor het Woord van God en de bereidheid om al ons denken door God Zelf te laten bepalen heeft Dordt een aantal stevige accenten geplaatst die passen binnen het orthodoxe, katholieke geloof waarop bijvoorbeeld Augustinus eerder al zijn stempel had gedrukt. In die zin is de verkiezingsleer van Dordt geen gereformeerde specialiteit, maar gaat het om ”gereformeerde accenten in katholieke theologie”, zoals de ondertitel van het boek luidt.

De cruciale vraag in hoeverre de Dordtse Leerregels de Bijbel trouw naspreken komt in het uitvoerige laatste hoofdstuk aan de orde. Hierin ligt de derde waardevolle bijdrage van dr. Van den Brinks studie over Dordt: hij geeft in kort bestek een Bijbels-theologische doordenking en actualisering van de verkiezingsleer. Bewust trekt hij het spreken over ”verkiezing” vanuit de Bijbel breder dan het doorgaans in de Dordtse Leerregels zelf gebeurt.

Slavenvolk

In de verkiezing van Israël wordt zichtbaar dat God voorkeur heeft voor het „nederige en verachte.” Als volkje stelt Israël niets voor, en toch betuigt God juist aan dit slavenvolk Zijn liefde. Opmerkelijk is dat dr. Van den Brink niet meegaat in een consensus die stelt (in navolging van H. N. Ridderbos) dat de uitvoerige en scherpe uitspraken van Paulus over Jakob en Ezau en over de Farao van Egypte niet gaan over het persoonlijke, individuele heil, maar over de plaats die de grotere eenheden (Israël, Edom, Egypte) hebben in het heilshistorische handelen van God. Dr. Van den Brink houdt staande dat dit wel degelijk ook gevolgen heeft voor het persoonlijke lot van wie Gods genade in Christus omhelzen dan wel afwijzen; anders had Paulus niet zo’n „voortdurend hartzeer” over zijn volksgenoten hoeven hebben. Op dit punt hebben dus de Dordtse Leerregels Paulus goed verstaan, al uit dr. Van den Brink kritiek op het meer onpersoonlijke, systematiserende kader waarin de bewogen woorden van Paulus bij Dordt komen te staan.

Zonder in elk opzicht de verwoording van de verkiezingsleer door Dordt te verdedigen, ziet dr. Van den Brink er dit onopgeefbare belang in tot uitdrukking gebracht: dat God altijd God blijft en nooit door ons begrepen en „klein” gemaakt kan worden, juist in Zijn genadige vrijheid waarmee Hij mensen kiest om hen van de eeuwige ondergang te redden. Ook voor doorgewinterde christenen is hun behoud nooit een vanzelfsprekende zaak: „Zelfs de gelovige, zegt Petrus, wordt maar ternauwernood, op het nippertje gered.”

Dordt in context. Gereformeerde accenten in katholieke theologie, prof. dr. G. van den Brink; uitg. Groen; 196 blz.; € 13,50.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer