Column: Deze wereld is een winter
Mijn calvinistische arbeidsethos gaat zo ver dat ik altijd alleen in vakanties griep krijg. Dat was deze keer ook het geval. In de tweede week van de kerstvakantie begon het gehoest en steeg de temperatuur. Deze keer duurde de griep echter voort tot na de vakantie, zodat ik me ziek moest melden. Ik heb van de nood een deugd gemaakt en ben eens goed gaan uitzieken.
Wanneer ik als kind ziek was, dan kroop ik altijd met het mooiste jongensboek op aarde onder de dekens: ”Rob en de stroper van Tjot-Idi”, geschreven door J. B. Schuil. Ik heb dit boek weer net als toen uit de kast gepakt en ben ermee onder de dekens gekropen. Het gaat over Rob Felten, die door zijn klasgenoten wordt doodgezwegen omdat ze hem ten onrechte van verraad verdenken, maar die een ontroerende vriendschap krijgt met een stroper, die nog samen met de vader van Rob in de Atjehoorlog heeft gevochten.
Er is bijna geen grotere heerlijkheid dan dit. Even ontsnappen aan de koude, kille, januarilijke wereld. Want wat is de wereld na Kerst koud en guur. Wat komen alle leed en ellende weer bruut op je af. Wat lijkt de schepping ver van haar oorsprong verwijderd te zijn.
Terwijl ik aldus lag te lezen en te mijmeren, kwam mij ineens een andere januarilijke ontsnapping aan de wereld voor de geest. Dat was jaren geleden, in 1991. Ik woonde in Dordrecht op kamers tegenover de Grote Kerk. Ik was aan mijn eerste baan begonnen en had besloten om te gaan sparen voor een piano: mijn grote droom sinds heel lang. Op de donderdag na de kerstvakantie ben ik vanaf Dordrecht naar een pianozaak in Oud-Beijerland gefietst. Dat was een tocht van ongeveer 25 kilometer. Ik fietste daar door het winterse land en voelde van binnen op de een of andere manier dat het vanmiddag zou gaan lukken om een piano te vinden. Half verkleumd kwam ik bij die pianozaak aan. En daar stond hij, een kleine, zwarte piano van het merk August Förster. De jongen die mij hielp, ging erachter zitten en speelde een Nocturne van Chopin. Het was mij meteen volkomen duidelijk: dit was mijn piano die daar klonk! Ik heb hem gekocht en we maakten een afspraak voor een dag waarop hij met vier man sterk bij mij twee trappen op naar boven gehesen zou worden.
Ik ben naar huis teruggefietst. Terwijl ik daar fietste en het al ging schemeren, begon het te sneeuwen. Het landschap rondom mij werd langzaam wit. Werktuiglijk trapte ik verder. Een immense vreugde omvatte mij. Ik had een piano. Ik zou les gaan nemen en me gaan verliezen in Chopin en Schubert. Even was er alleen dit: deze witte wereld waardoorheen in mijn oor de Nocturne van Chopin nog naklonk.
Is dit alles slechts een vlucht uit de wereld? Zijn we door middel van de muziek even „der Welt abhanden gekommen” (uit de handen van de wereld gekomen), zoals de laat-romantische componist Gustav Mahler schreef? De hedendaagse IJslandse pianist Olafur Arnalds schreef ”Old skin”, waarin gezongen wordt:
In these hands I’ll hide, in these hands I’ll hide
while this world collides, this world collides
It’s not enough for me, it’s not enough for me
In these hands I’ll hide, in these hands I’ll hide.
Zijn deze woorden –„In deze handen schuil ik, terwijl deze wereld vergaat, want zij is niet genoeg voor mij”– slechts een binnenwereldlijk heimwee, een ”droefheid naar de wereld”? Of klinkt er in deze woorden iets door van het christelijke heimwee naar het eeuwige paradijs, de ”droefheid naar God”?
Hoe het ook zij, ikzelf ben geneigd om het romantische heimwee te kerstenen tot het christelijke heimwee. „Deze wereld is een winter voor de gelovige”, zei een anonieme schrijver uit de Vroege Kerk. En Augustinus noemde muziek „de echo van God”. Misschien zouden wij de wereld, ook al blijft zij Gods goede schepping en kent zij momenten van grote schoonheid en vreugde, minder als een zomer en meer als een winter moeten gaan zien.
De auteur is historicus en filosoof. Hij werkt als docent aan de Driestar hogeschool te Gouda. Reageren? rubriekforum@refdag.nl