Kerk moet oog krijgen voor natuurbescherming
Hoe moeten wij straks Psalm 104 nog lezen als, door toedoen van de kroon van de schepping, er nergens op aarde meer jonge leeuwen briesen om roof en het gevogelte des hemels niet langer een stem geeft van tussen de takken?
Het is onze opdracht dit zoveel mogelijk te voorkomen. De vraag hoe wij volgens de Bijbel moeten omgaan met Gods schepping wordt steeds actueler. Er kan echter een verrassend eenvoudig antwoord op worden gegeven.
„En God schiep de grote walvissen, en alle levende wemelende ziel” in het water en „alle gevleugeld gevogelte”, en „God zegende ze”. En God maakte „het wild gedierte der aarde”, het vee en „al het kruipend gedierte des aardbodems” naar hun aard. „En God zag, dat het goed was.”
Anno 2019 krijg je van deze woorden uit het eerste hoofdstuk van Genesis tranen in je ogen. Volgens de Living Planet Index zijn de populaties wilde gewervelde dieren in de laatste veertig jaar met gemiddeld 60 procent afgenomen. Dit als gevolg van de vernietiging van hun leefgebieden en overexploitatie, maar ook door diepere oorzaken als menselijke hebzucht en onverschilligheid.
Van de leeuw, zo’n vanzelfsprekend Bijbels dier, zijn er in het wild nu wereldwijd minder over dan het aantal inwoners dat de gemeente Urk telt. Dichter bij huis was de ”leeuwerke” volgens Guido Gezelle in 1899 nog „vrij van zuchten en zorgen”, maar het aantal veldleeuweriken is de afgelopen decennia met 95 procent afgenomen. Als christen gaan deze zaken je aan het hart. Toch?
Blinde vlek
Zelf loop ik al een aardig tijdje mee in twee werelden, die van de natuurbescherming en die van de kerk. Jammer genoeg lijken dit twee grotendeels gescheiden werelden.
Enerzijds ben ik als kerkganger een vreemde eend in de bijt van de veelal atheïstische biologen en andere natuurwetenschappers die ik in natuurbeschermingskringen tegenkom. Wanneer ter sprake komt dat ik in God geloof, of als ik eens een kritische vraag stel over de evolutietheorie, dan leidt dat veelal tot verbazing, en soms tot een goed gesprek.
Desondanks werken we vervolgens gebroederlijk (en gezusterlijk) voort aan het gezamenlijke doel: redden wat er te redden valt van die prachtige, wonderlijke, kwetsbare natuur.
Anderzijds ben ik in de kerk door de jaren heen niet veel anderen tegengekomen die echt warmlopen voor het beschermen van Gods schepping. Vanaf de kansel hoor je er ook vrij weinig over. Die kerkelijke blinde vlek als het om natuurbescherming gaat, is historisch wellicht te verklaren, maar allerminst te rechtvaardigden.
„Gij zult liefhebben de Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand.” Stel, een van mijn zoons heeft iets in elkaar geknutseld en zegt: „Lieve papa, hier heb ik erg mijn best op gedaan en jij mag het hebben, maar wil je er wel altijd heel voorzichtig mee zijn?” Met hoeveel zorg en liefde moeten we dan wel niet omgaan met het moois dat God gemaakt en aan ons toevertrouwd heeft? Tonen wij berouw over de schade die we Gods goede schepping hebben berokkend en zetten we ons in om die schade te herstellen?
Christus als spiegel
Maar hoe zit het dan met de „heerschappij” die God de mens gaf „over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt”? Zijn wij niet de kroon van de schepping, gevormd naar Gods beeld en gelijkenis?
Zeker, dat staat ook in Genesis. Maar er is geen Bijbelser manier om te begrijpen hoe deze heerschappij eruit zou moeten zien dan door op te zien naar onze eigen Heere, Jezus Christus.
Het is theologisch, denk ik, wel verantwoord om te zeggen dat Jezus minstens zo ver boven ons staat als wij boven onze niet-menselijke medeschepselen staan. En wat is Zijn houding tegenover mensen? Niet laatdunkend, neerbuigend of onverschillig. De Heere Jezus houdt zich ook niet bezig met het angstvallig benadrukken en bewaken van Zijn verheven status. Nee, Hij is vol van liefde, zorg en aandacht voor het kleine, het eenvoudige en het tere. Hij héérst door te diénen!
Lofzang
Hoe dienen wij de schepping? Wat is onze houding tegenover medeschepselen die met uitsterven worden bedreigd? Deze vragen zijn des te prangender in het licht van talloze aanwijzingen dat ook dieren angst en pijn kunnen voelen en van elkaar kunnen houden.
Neem olifanten. Toen onderzoekers in Afrika eens een opname lieten horen van de stem van een recent overleden olifant, ging de hele kudde door het lint. De dochter van de gestorven olifant zwierf nog dagenlang over de savanne, haar moeder roepend…
Hoe moeten wij straks Psalm 104 nog lezen als, door toedoen van de kroon van de schepping, er nergens op aarde meer jonge leeuwen briesen om roof en het gevogelte des hemels niet langer een stem geeft van tussen de takken? Het is onze Bijbelse opdracht te doen wat we kunnen om dit te voorkomen, zodat de lofzang gaande blijft, en wij volmondig kunnen blijven zingen: „Dat Zich de HEER’ verblijd’ in al Zijn werken.”
De auteur is universitair hoofddocent milieurecht aan de Universiteit van Tilburg.