„Kerkvader Augustinus verwierp homosekualiteit uit zijn jeugd”
Augustinus wordt wel gezien als de eerste moderne mens. In het jongste nummer van het vaktijdschrift ”Augustiniana” stelt prof. dr. J. van Oort dat de kerkvader een tijdlang homo-erotische gevoelens had. En dat hij ze afzwoer.
Prof. Van Oort, emeritus van de Universiteit Utrecht en de Radboud Universiteit Nijmegen, analyseert in zijn deze maand verschenen artikel de ”Confessiones” (”Belijdenissen” of ”Lofprijzingen”). Daarin geeft Augustinus (354-430) zijn levensverhaal. Als student in Carthago kwam hij terecht in „een warboel van schandelijke liefdes”, zo schrijft de beroemde kerkvader.
Lust
„Hij bedoelt daarmee niet dat hij achter de meisjes aanzat, zoals vaak wordt gedacht”, zegt prof. Van Oort. „Duidelijk meldt hij dat het zijn mannelijke vrienden betrof. Het was ook niet slechts platonische liefde. Augustinus wilde ook genieten van het lichaam van wie hem beminde. Hij noemt het zelf nadrukkelijk „lust.” Achteraf zegt hij dat hij zo „de bronader van de vriendschap” bezoedelde „met de modder van de begeerte.” Een „helse begeerte” waarin hij „gevangen” zat.”
Dat is nogal wat.
„Het is nog lang niet alles. Hier gaat het kennelijk over wisselende homo-erotische verliefdheden die hem als student als het ware overvielen. Augustinus weet zich erdoor „gegeseld met gloeiende ijzeren zwepen van jaloezie, argwaan, angst, drift en twist.” Later, terug in zijn geboorteplaats Thagaste, heeft hij ook een soort vaste vriend. Die vriendschap is voor hem „heerlijker dan alle heerlijkheden” die hij toen kende. Als die vriend vroegtijdig dood gaat, is hij ontroostbaar.”
Maar gaat het hier wel om verliefdheid?
„Jazeker, Augustinus is zo ongeveer de grootste literator van zijn tijd. Hij zegt dit in een fijnzinnige toespeling. Augustinus vergelijkt zijn vriendschap met die van Orestes en Pylades. Iedereen die de literatuur kende, wist dat die twee de archetypen waren van een homostel. Dat was in zijn tijd en cultuur absoluut niet gebruikelijk: vele filosofen, denk aan Plotinus, waren volkomen asceet.”
Later was Augustinus getrouwd en had hij een zoon. Voorbijgaande homo-erotiek dus?
„Daar lijkt het wel op. In diezelfde passages in de ”Lofprijzingen” zegt Augustinus onverbloemd hoe hij er achteraf over denkt. Letterlijk is zijn mening dat het in homoseksualiteit gaat om „schandelijke handelingen die ingaan tegen de natuur.” Naar zijn stellige mening heeft God de mensen zo niet geschapen. Hij beschouwt homoseksualiteit als ondermijning van de maatschappij.”
Was er in zijn tijd een soort homolobby?
„Veel antieke literatuur propageerde homo-erotiek. Maar kennelijk nooit zo fanatiek als vandaag. Op de tweede vrijdag van december was het in Nederland Paarse Vrijdag. Een zekere Robbe, een kind van twaalf, kwam ’s morgens vroeg al op de radio vertellen dat hij nu wist dat hij homo was. Dat werd de hele dag herhaald in het NOS-journaal en ’s avonds uitgebreid in het Jeugdjournaal. Zulke staatspropaganda –zogenaamd neutraal, maar wel door ons allen betaald– kwam in de oudheid niet voor.”
Christenen waren altijd tegen homoseksuele praxis?
„Het antwoord kan kort zijn. Dat behoeft helemaal geen ingewikkelde hermeneutiek van Bijbelteksten die duidelijk zijn. Net als in het jodendom is homoseksualiteit in het christendom –en ook in de islam– altijd afgewezen. Je ziet dat bijvoorbeeld bij Paulus, in het vroeg-christelijke document Didache –dat simpelweg joodse ethiek overneemt– en bij christelijke denkers als Aristides, Justinus de Martelaar, Cyprianus, Basilius de Grote, Chrysostomus én Augustinus.
Aan die historische feiten verandert niemand iets. Ook niet iemand als de gevierde filosoof Michel Foucault, die een invloedrijke geschiedenis van de seksualiteit schreef, en ook aandacht aan Augustinus besteedde.”