Uitzien
Jesaja 40:31
„Maar die de Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden, zij zullen lopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden.”
Jezus’ komst werd al wat uitgesteld. Tussen de belofte en de vervulling liepen wel drie- à vierduizend jaar. Eva mocht al zeggen, in Genesis 4:1: „Ik heb een man van de Heere verkregen.” Abraham mocht verlangd hebben die dag te zien. De hele kerk mocht zeggen: „Och, dat Gij mij als een Broeder waart, zuigende de borsten van mijn moeder! Dat ik U op de straten vond, ik zou U kussen” (Hooglied 8:1). Die komst verwachten zij.
De tweede komst, dat is: de Heere komt met de vertroosting van Zijn Geest tot een verlaten ziel. Die komst werd ook wel wat uitgesteld, zodat zij mochten zeggen gelijk Heman in Psalm 88:16: „Van de jeugd aan ben ik bedrukt en doodbrakende.” Ja, een mens kan zestig à zeventig jaar heengaan zonder troost; die komst wordt ook uitgesteld.
De derde komst, ten laatste dage op de wolken; daar wachten zij op. Die komst stelt de Heere zo lang uit, dat de zielen onder het altaar roepen: „Hoe lang, o Heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen?” (Openb. 6:10).
Bernardus Smijtegelt, predikant te Middelburg (”Zestal leerredenen”, 1730)