Luther leert ons zowel beslistheid als ootmoed
Wat maakt Luther tot een schrijver die, althans mij, aantrekt? Dat is allereerst zijn krachtige taal, waardoor je je nimmer hoeft af te vragen wat hij bedoelt. En daarnaast zijn emotie en enorme betrokkenheid op Gods Woord. Die gaf hem de kracht om staande te blijven, ook op de Rijksdag in Worms, toen men van hem vroeg zijn boeken te herroepen.
Er zijn wat mij betreft vier dingen waarin wij veel van de kerkhervormer Maarten Luther kunnen leren: zijn liefde voor Gods Woord, zijn ijver voor Gods zaak, zijn vertrouwen in aanvechting en zijn ootmoed in levensheiliging. Daarin vertoont hij overeenkomst met de apostel Paulus en onze hoogste Profeet en Leraar, de Heere Jezus Christus.
Liefde voor Gods Woord
Wie Luther leest, komt onder de indruk van zijn diepe eerbied voor Gods Woord. Daaraan klemt hij zich door alles heen vast.
In één van zijn tafelgesprekken zegt hij: „Wel vecht de satan mij soms aan met zijn bijtende vraag: Denk je dan alleen het Woord van God recht te verstaan? Begrijpen al die anderen er niets van? Al wat sinds jaren in de kerk werd geloofd en verkondigd, dat werp je om als verkeerd en je komt met een nieuwe leer… In zulk een strijd moet men vast in de schoenen staan en ten volle overtuigd zijn, dat wat men leert Gods eigen Woord en de eeuwige waarheid is en al wat die waarheid weerspreekt is van de duivel…”
In Gods Woord had Luther vrede gevonden door het geloof alleen. Die herontdekking was voor hem zo fundamenteel, dat hij in een preek zegt: „Het geloof alleen, zonder de werken, maakt rechtvaardig voor God. (…) Al zouden alle duivels en de hele wereld erop aanvallen en van woede barsten – dan is het nog waar!”
Die liefde tot Gods Woord gaf hem de kracht om staande te blijven, ook op de Rijksdag in Worms, toen men van hem vroeg zijn boeken te herroepen. Hij antwoordt dan: „Tenzij ik door getuigenissen van de Schriften overtuigd wordt (want ik geloof noch de paus, noch de conciliën alleen omdat het vast staat dat ze herhaaldelijk gedwaald en zichzelf tegengesproken hebben), is mijn geweten gevangen genomen door Gods Woord en kan en wil ik niet herroepen.”
Dat is een beslistheid die zelden in de kerkgeschiedenis door anderen is geëvenaard en die doet denken aan de woorden van de apostel Paulus in de Galatenbrief, een brief die Luther zeer hoog schatte: „Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit de hemel u een Evangelie verkondigde, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt.”
Het is een beslistheid waarin Luther het beeld van de Heere Jezus Christus vertoonde, Die in de verzoeking door de satan zei: „Ga weg, satan, want er staat geschreven…” (Matth. 4:10; Luk. 4:8). Er wordt van ons beslistheid gevraagd wanneer Gods Woord wordt aangerand, ook als ons dit de laster van de wereld om ons heen oplevert. Dat kan alleen door de liefde tot God en Zijn Woord en door de inwoning van de Heilige Geest, Die God wil geven aan allen die Hem daarom bidden.
IJver voor Gods zaak
Luther heeft onvoorstelbaar veel gedaan en geschreven. Het belangrijkste werk is wel de vertaling van het Nieuwe Testament vanuit het Grieks in het Duits, in de ongelooflijk korte tijd van elf weken. Dr. L. Praamsma typeert deze vertaling als een monument. „Want Luther, met hart en ziel een zoon van zijn volk, sprak en schreef de volkstaal op een zo geniale wijze dat vandaag nog de Lutherbijbel het wint in populariteit van elke nieuwe Bijbelvertaling.”
De ijver van Luther is te vergelijken met die van Paulus, die schrijft: „Want de nood is mij opgelegd. En wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig” (1 Kor 9:16b). Ook Luther had een leven vol van lijden over voor de naam en zaak van Christus. Hij werd in de ban gedaan en moest voor de Rijksdag in Worms verschijnen, waarna hij ondergedoken zat op de Wartburg. Voor Luther gold wat we zingen in Psalm 119:23 (berijmd): „Dan doe ik zelfs aan koningen verstaan, hoezeer mij Uw getuigenissen strelen.”
Hij stond alleen op de Rijksdag, in tegenwoordigheid van keizer Karel V, toen hij zei: „Hier sta ik, ik kan niet anders; God helpe mij.” Net zoals de apostel Paulus alleen voor de keizer van Rome stond en aan Timotheüs moest schrijven: „In mijn eerste verantwoording is niemand bij mij geweest, maar zij hebben mij allen verlaten. Het worde hun niet toegerekend.” (2 Tim. 4:16)
In hun ijver vertoonden Luther en Paulus het beeld van Christus. Met betrekking tot Hem lezen wij: „En Zijn discipelen werden indachtig, dat er geschreven is: De ijver van Uw huis heeft Mij verteerd” (Joh. 2:17; Ps. 69:10). Hij was altijd bezig in de dingen van Zijn Vader. Ook Hij heeft voor koningen (Herodes) en stadhouders (Pontius Pilatus) gestaan en daar „de goede belijdenis” beleden. Zo wordt ook van ons gevraagd om ijverig te zijn met een ijver Gods, wanneer het om de Naam en zaak van onze Koning gaat.
Vertrouwen in aanvechting
Luther werd heel vaak aangevochten. We hoorden als kind al dat hij op de Wartburg een inktpot naar de duivel wierp. Overigens is dat vrijwel zeker een legende naar aanleiding van zijn uitspraak dat hij op de Wartburg „de duivel met inkt verjaagd heeft”, waarmee hij waarschijnlijk doelde op zijn Bijbelvertaling.
Een belangrijke aanvechting van de duivel is: „Je denkt het toch zeker niet alleen te weten?” Er was ook aanvechting omdat Luthers woorden misbruikt werden door opstandige boeren (men zegt dat de Duitse Boerenoorlog (1524-1525) mede was geïnspireerd door zijn boekje over de vrijheid van een christen) en door wederdopers, die een duizendjarig vrederijk op aarde wilden stichten. Aanvechting ook omdat hij soms werd bejubeld, met name toen hij naar de Rijksdag ging, terwijl een groot deel van de bewonderaars zijn boodschap niet echt begreep.
Luther was een aangevochten mens, die telkens weer leren moest dat Christus’ kracht in zwakheid wordt volbracht. Het geloof grijpt God aan, dwars tegen alles wat we zien in. Zoals Job deed op de ashoop en Habakuk toen hij zei dat hij in God van vreugde opsprong, al was er geen rund meer in de stalling. „Ik heb mijn theologie niet in één keer geleerd”, schrijft Luther ergens, „maar heb steeds dieper en dieper moeten afdalen en tasten. Daar hebben mijn aanvechtingen mij toe gebracht.” En in een ander werk: „Als satan mij niet zo geoefend had, dan zou ik hem ook niet zo tot vijand kunnen zijn.” Die aanvechting is volgens Luther eigen aan het geloof, nodig om ons te verootmoedigen voor God.
Toen Luther de woorden uit Romeinen 1:17 („Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven”) goed ging verstaan, ging hij naar zijn eigen getuigenis het paradijs binnen. Maar hij schrijft ook: „Evenzo zou ik bij zo’n volheid van Gods gaven in de afgrond der hel gestort zijn vanwege hoogmoed, als de verzoekingen er niet geweest waren.”
Ook hierin vertoont hij gelijkenis met Paulus, die aan de gemeente van 2 Korinthe (12:7) schrijft dat hij opgetrokken is geweest in het paradijs, maar dat God hem een engel des satans heeft gegeven, die hem met vuisten sloeg. Opdat hij zich door de uitnemendheid van de openbaringen niet zou verheffen. Ook Paulus wijst hier op het gevaar van hoogmoed. De engel van satan zal zeker met aanvechtingen te maken hebben gehad, van welke aard dan ook.
Luther verdedigde zich door „vrolijk zingen en door gebed” tegen die voortdurende aanvechtingen. Daarin volgde hij Christus. Hoe werd ook de Heiland niet aangevochten, vooral in de hof van Gethsémané. Voor Hij naar die plaats ging, heeft Hij met Zijn discipelen de lofzang gezongen. Toen Hij er aankwam, „scheidde Hij Zich van hen af, omtrent een steenworp; en knielde neer en bad: Vader, of Gij wilde deze drinkbeker van Mij wegnemen, doch niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede” (Luk 22:41-42). Gebed en zang zijn krachtige wapenen van een christen in de strijd van het geloof, zoals Bunyan zo beeldend heeft beschreven in de ”Christenreis”.
Ootmoed in levensheiliging
Wanneer een zondaar door het geloof aan Christus verbonden wordt, gaat hij goede werken doen. Daar was Luther diep van overtuigd. Hij zegt in een preek: „Waar God het geloof werkt, daar moet de mens opnieuw geboren worden en een nieuwe schepping worden. Daar zullen dan uit de natuur der zaak enkel goede werken op het geloof volgen.”
Heiligmaking was voor hem dicht bij Christus blijven en zo als vanzelf goede werken doen. Daarbij was Luther wars van een leer waarin een mens door zijn goede werken aldoor heiliger wordt. Hij had een diep besef van eigen onvolkomenheid. „Wie van de zonde af wil, verheugt zich op de jongste dag.”
Zijn visie op heiligmaking verwoordt hij kort en krachtig in een preek over Filip. 3:12: „Niet dat ik het alrede gekregen heb, of alrede volmaakt ben; maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben.” Daarin zegt Luther het volgende: „Niets is voor een gelovige schadelijker dan wanneer hij zich inbeeldt het reeds gegrepen te hebben en dat het dus niet nodig is het te zoeken. (…) Want die begon een christen te zijn, houdt zichzelf niet voor een christen, maar verlangt zeer sterk het te worden. En hoe meer hij opwast en toeneemt, des te meer tracht hij het te worden en des te minder meent hij het te zijn. Zo wonderbaar zijn de dingen van Gods koninkrijk.”
Ook hierin lijkt Luther op Paulus, die in Rom. 7:22-24 klaagt: „Want ik heb een vermaak in de wet Gods, naar de inwendige mens; Maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet van mijn gemoed, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere.” Hier houdt echter de gelijkenis met Christus op, want Hij kon zeggen: „Wie van u overtuigt mij van zonde?” (Joh. 8:46)
Daarom is het goed om, bij alles wat we van Luther kunnen leren, niet in hem te eindigen. Ook hij had zijn fouten, zelfs heel grote. Een zeer zwak punt is dat hij geen enkele grijstint kent. Vaak is zijn beslistheid een groot goed, helaas niet altijd. Dan valt te denken aan zijn droevige boekje ”De Joden en hun leugens” en de wijze waarop hij Zwingli verketterde.
Geloofsoog op Christus
Daarom lijkt het mij goed om te eindigen met een citaat van Luther waarin hij ondubbelzinnig van zich afwijst en op Christus wijst, naar aanleiding van Joh. 4:42: „En zeiden tot de (Samaritaanse) vrouw: Wij geloven niet meer om uws zeggens wil; want wij zelf hebben Hem gehoord, en weten, dat Deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld.”
Dan zegt Luther: „Velen geloven om mijnentwil, maar zij alleen handelen recht die daarin blijven, al hoorden zij ook dat ik zelf (God moge dit verhoeden) het verloochende en daarvan afstand deed. Want zij geloven niet Luther, maar Christus zelf. Luther laten zij lopen, het zij een schurk of een heilige. God kan zowel door Bileam als door Jesaja, zowel door Kajafas als door Petrus spreken, ja zelfs door een ezel. Want zelf ken ik Luther niet, wil hem ook niet kennen. Ik predik ook niet van hem, maar van Christus. De duivel moge hem halen zo hij wil, maar hij moet Christus met vrede laten blijven en dan blijven wij het ook wel.”
Daarom het geloofsoog op Christus, Die geen zonde gekend heeft, maar Die zonde voor ons is gemaakt, opdat wij zouden worden: rechtvaardigheid Gods in Hem (2 Kor. 5:21).
De auteur is hoogleraar milieusysteemanalyse aan Wageningen Universiteit en commissaris Erdee Media Groep.