Formatie blijft een zoektocht, ook wat de procedures betreft
De formatie van een kabinet is een strijd. Gelukkig bestaan er voor het voeren ervan regels. Let wel, beweeglijke regels, die bij elke formatie aangevuld moeten worden: huiswerk voor de Tweede Kamer.
Best spannend was het in 2012. Voor het eerst werd in Nederland een kabinet geformeerd zonder dat de vorst daarbij als spelleider en regisseur betrokken was. Toch ging het goed. In bijna een recordtempo, 54 dagen, smeedden Rutte (VVD) en Samsom (PvdA) een nieuwe coalitie. Petje af.
Maar, somberden critici, niet te vroeg juichen alstublieft. Dit was wel een heel makkelijke en overzichtelijke situatie: twee partijen die min of meer tot elkaar veroordeeld zijn. Wacht maar eens tot we een lastiger verkiezingsuitslag hebben. Dan zal wel blijken dat de Kamer het toch niet alleen af kan, dat het aan het Binnenhof snel een chaos wordt en dat de landspolitiek met hangende pootje terug moet naar de koning.
Zo is het niet gegaan. 2017 brácht ons een lastige verkiezingsuitslag: geen enkele echte grote partij meer over, een vergruizeld politiek landschap, en bovendien één partij die door alle andere werd buitengesloten, de PVV. Ga er maar aan staan!
Maar weer kwam het goed. En dat de formatie qua lengte (225 dagen) alle records brak, dát lag niet aan de afwezigheid van de koning maar aan de complexiteit van de legpuzzel, oordeelde donderdag de commissie-Bovend’Eert, die in opdracht van de Tweede Kamer de formatie van vorig jaar evalueerde.
Geen vuiltje aan de lucht dus? Niet als we Kamervoorzitter Arib moeten geloven, die deze week het evaluatierapport in ontvangst nam. Volgens haar zorgen „verantwoordelijkheidsbesef” en „een pragmatische instelling” ervoor dat het Nederlandse parlement zijn formatieproces uitstekend zelf vorm kan geven. Laten we het hopen, al vormen zegge en schrijve twee formaties een vrij dunne basis om die conclusie op te baseren.
Waar iedereen het in elk geval over eens is, is dat de regels voor en de werkwijze bij een formatie voortdurend in ontwikkeling zijn. Haast elke formatie roept weer nieuwe vragen op waarvoor tot op dat moment geen pasklare antwoorden bestaan.
Hier komt er één: moet een parlementaire minderheid het recht krijgen tijdens de formatie een Kamerdebat te initiëren over de voortgang ervan? Moeilijke vraag. Onderhandelingen over een kabinet schieten natuurlijk niet op als de onderhandelaars om de haverklap debatten moeten voeren. Anderzijds: als maand na maand verstrijkt zonder dat Nederland enig vermoeden heeft over de vorderingen die in een formatie gemaakt worden, heeft de Kamer dan geen recht op opheldering?
Nog zo’n kwestie: hoe openbaar moet de stukken, brieven en rapporten zijn die de onderhandelaars voor hun gesprekken raadplegen? En hoe compleet behoort het zogeheten formatiedossier te zijn? Een prangende vraag, zo leert ons het gedoe rond de dividendbelasting en de contacten die hierover al dan niet geweest zijn met Shell en Unilever.
Daarom is er voor de Tweede Kamer, ondanks het welslagen van twee formaties zonder de koning, nog veel werk aan de winkel. Wil het parlement bewijzen dat het het formatieproces echt zelf kan mannen, dan moet het de informateur en onderhandelaars van 2021 maximale duidelijkheid bieden over de te volgen regels en de vereiste werkwijze.