„Koloniale geschiedschrijving ziet godsdienst te veel over het hoofd”
Godsdienst speelde een grote rol in Nederlands-Indië. In de koloniale geschiedschrijving blijft religie echter vaak buiten beschouwing. Andersom wordt de kerk- en zendingsgeschiedenis van de archipel soms los van het kolonialisme beschreven.
Tijd om daarin verandering te brengen, vinden Museum Bronbeek in Arnhem, het Katholiek Documentatie Centrum in Nijmegen en het Historisch Documentatie Centrum voor het Nederlands Protestantisme in Amsterdam. Vrijdag hielden ze in Bronbeek een studiemiddag. Daar werd de bundel ”Voor de geest en het moreel van de troepen – De kerken en de oorlog in Indonesië, 1945-1950” gepresenteerd.
Bij die grote plaats van de godsdienst valt wel een kanttekening te maken: religie leek in de kring van de Nederlanders in de koloniën niet altijd zo’n grote plaats te hebben. Een oorzaak was dat ze naar Indië waren getrokken om geld te verdienen. Ook speelde mee dat ze meer de nadruk legden op het verschil tussen Nederlanders en inlanders dan op verschillen in levensbeschouwing tussen Nederlanders onderling. Verder ontbrak het door het christendom gestempelde openbare leven, zoals ze dat in Nederland hadden meegemaakt.
Kerk en cultuur
Toch, religie wás van belang in de koloniale samenleving. De protestantse zending en de rooms-katholieke missie maakten de inheemse bevolking niet alleen bekend met de Bijbelse boodschap, maar zorgden voor veranderingen in levensstijl, onderwijs, gezondheidszorg en cultuur.
Ook tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd werd naar de kerken gekeken, stelt Marleen van den Berg MA, die het boek ”Voor de geest en het moreel van de troepen” samen met prof. dr. George Harinck redigeerde. De kerken waren nauw verbonden met de confessionele partijen, die zich eendrachtig keerden tegen beëindiging van de koloniale verhoudingen. Ook zendelingen en missionarissen moesten daarover een standpunt innemen. Onder de troepen die Nederland naar de Oost stuurde, bevonden zich de geestelijk verzorgers die de kerken hadden aangesteld.
Weinig onderzocht
De verslagen die zowel de zendingsmensen als de legerpredikanten en –aalmoezeniers produceerden, zijn nog nauwelijks onderzocht. Zo zijn er meer kerkelijke bronnen die belangwekkende informatie voor de koloniale geschiedschrijving kunnen opleveren. In de woorden van drs. Maaike Dekkers: „Die rijke bronnen en archieven, die zijn echt mega-interessant.”
Zij kan het weten, want voor het onderzoek waarop ze volgend jaar in Groningen wil promoveren, bestudeert ze de rooms-katholieke missie in Midden-Java en het zuiden van Nieuw-Guinea. Tegelijk richt de Nijmeegse promovenda Iris Busschers zich op de protestantse zending in andere streken.
Zendingshistorie
Prof. dr. G. J. Schutte noemde zendingsgeschiedenis ooit het stiefkind van de geschiedschrijving. Er zijn weinig zendingshistorici. „Een van de redenen waarom koloniale historici geen gebruik van de archieven maken, is dat ze niet weten hoe de kerkelijke structuur in elkaar zit en waar archiefmateriaal te vinden is”, zegt Dekkers.
Daarmee zien ze veel over het hoofd, want zendelingen zetten soms een enorm stempel op een gebied. Op Midden-Java bleef de naam van pater Van Lith bekend. En iedereen in Papua weet –volgens zijn biograaf, dr. Tom van den Berge– nog wie Isaak Samuel Kijne is, hoofd van de kweekschool en later hervormd zendingspredikant. Hij zorgde voor een psalm- en liedbundel in de taal van de Papua’s –Van den Berge had deze zomer op het eiland de 110e druk in handen– en schreef ook ”O, mijn land Papua”, het volkslied dat door Indonesië werd verboden omdat het van onafhankelijkheid van Nieuw-Guinea niets wilde weten.
Islam
In een land als Engeland zijn koloniale en religiegeschiedenis met elkaar verweven. In Nederland nog niet, en dat terwijl „het christelijk geloof het leven zo bepaalde”, zegt prof. dr. R. Raben. Hij moest –toen hij werd uitgenodigd tijdens de studiemiddag te spreken– ook bekennen er weinig vanaf te weten, en hij is nog wel hoogleraar koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, met het Oost-Indisch Huis als werkruimte. Raben weet nog wel wat aandachtspunten voor verder onderzoek te noemen: de verhouding tot islam –volksgodsdienst voor veel Indonesiërs– moet niet uit het oog verloren worden, en evenmin het verzet onder een deel van de bevolking tegen de zending.