Sentimenten in samenleving om historie te reinigen van religie
Het Centraal Museum in Utrecht bereidt zich voor op een van de meest spraakmakende tentoonstellingen uit zijn geschiedenis. Vanaf 16 december is er ”Utrecht, Caravaggio en Europa” te zien. De expositie vertelt het verhaal van de Utrechtse schilders Dirck van Baburen, Hendrick ter Brugghen en Gerard van Honthorst, een drietal dat zich in het begin van de 17e eeuw sterk laat beïnvloeden door de Italiaanse schilder Caravaggio. Deze Caravaggio –de Rembrandt van het rooms-katholieke Italië– ontketent een revolutie in de schilderkunst met zijn ”nieuwe realisme”: ongekend drama, het grote gebaar en een mysterie van licht.
Nu is Rome in het begin van de 17e eeuw een gewelddadige stad vol liederlijkheid. Tegelijk is het een stad die overloopt van religieuze devotie en een centrum van cultuur. Duizenden schilders zijn er te vinden en velen van hen worden later –als navolgers van Caravaggio– caravaggisten genoemd. Zij schilderen het leven in de stad, krijgen ook opdrachten van kerkelijke leiders en welgestelde families om religieuze onderwerpen te schilderen.
Het Centraal Museum heeft in de tentoonstelling schilderijen van de Utrechtse caravaggisten naast die van hun Europese collega’s gehangen, zeventig werken in totaal. Nu is het afwachten of alle inspanningen worden beloond. Want een tentoonstelling vraagt om bezoekers. Die trek je met reclame en publiciteit; in de media, maar ook in bushokjes, op reclamezuilen, op de radio, tv of waar dan ook. Dat hoef je een museum niet te leren.
In samenwerking met Utrecht Marketing (een organisatie voor promotie van de stad Utrecht) wil het museum nu enorme reproducties van schilderijen van de Utrechtse carravagisten aanbrengen op blinde muren van flats in de stad. Dat is tegen het zere been van de politieke partij Denk, die er in de gemeenteraad al vragen over stelde. Denk moppert niet alleen over de kosten van het project, maar stelt vooral de vraag of het gepast is dat met overheidsgeld religieuze schilderingen worden aangebracht. Het museum haast zich vervolgens te zeggen dat –„om niemand te kwetsen”– er alleen afbeeldingen van muzikanten zullen komen. Andere politieke partijen in Utrecht tonen zich op hun beurt verontwaardigd dat religieuze afbeeldingen bewust zouden worden uitgesloten en spreken van ”zelfcensuur” en ”religiestress”. Het Centraal Museum lacht intussen in zijn vuistje; meer en betere reclame kan het zich niet wensen.
De beeldenstorm van Denk zal, vooralsnog, weinig bijval vinden. Maar het toont opnieuw aan dat in de samenleving sentimenten leven om zelfs de culturele historie –zozeer vermengd met het godsdienstige verleden– te ‘reinigen’ van religie.
Een zotte geschiedvervalsing? Toch dringt zich een vraag op. Als het nu om werken van Peter Paul Rubens –die het naakt niet schuwt– zou gaan? Hoe zou dit commentaar er dan uitzien?
Hoofdredactie