Dordt stimuleert actieve houding bij krijgen van nieuwe predikanten
Neem de catechismusprediking trouw ter hand en wees actief bij de predikantenvoorziening, luidt de oproep van Leo Kosten.
Vierhonderd jaar geleden vond de Dordtse synode plaats. Tal van herdenkingsbijeenkomsten worden belegd. Het is een gemeenschappelijke erkenning dat Dordt aan actualiteit niets heeft ingeboet. Herdenken heeft echter alleen zin als er bereidheid is iets te doen met het erfgoed van de synode. Dordt besteedde onder andere aandacht aan het kerkelijk onderwijs (Acta, blz. 24-48), met raadpleging van de buitenlandse afgevaardigden. Ook op dat punt zijn haar besluiten en aanbevelingen verrassend actueel. Op basis hiervan pleit ik voor een wekelijkse catechismusprediking en een actieve houding bij predikantenvoorziening.
De catechismusprediking staat vandaag de dag onder druk. Er is verminderde belangstelling en gastpredikanten kiezen vaak liever vrije stof in plaats van de catechismus. Toen de catechismusdienst in de 17e eeuw nog in de kinderschoenen stond, ging het evenmin van een leien dakje. In alle gemeenten moest de catechismus wekelijks uitgelegd worden. De uitspraken van de synode zijn stevig: deze prediking wordt „ernstiglijk, en onder zware, kerkelijke censuur” opgedragen. Visitatoren moeten het bij de classis melden als uit kerkvisitatie blijkt dat gemeenten zich hier niet aan houden. Censuurmaatregelen zouden dan volgen (Acta, 24-5). Een advies van de synode: laat die catechismusdiensten „behoorlijk kort” zijn en afgestemd op het begrip van volwassenen en jeugd (Acta, 43). In het spoor van Dordt kan er dus geen discussie zijn over de catechismusprediking.
Hemelse zegen
Daarnaast moet catechisatie thuis, op school en in de kerk plaatsvinden. Degenen die belijdenis willen doen, komen in een groep een week of drie, vier voor de bediening van het Heilig Avondmaal „meermalen en naarstiglijk” bijeen „opdat zij des te bekwamer en vaardiger worden, om rekenschap huns geloofs te geven”. Predikanten moeten hierbij ook actief zijn en dienen jonge mensen op te roepen van wie ze merken dat ze over hun zaligheid „bekommerd zijn”. Als predikanten dit werk trouw verrichten, verwachten onze vaderen met vaste hoop hemelse zegen: „daar is geenszins aan te twijfelen, of in korten tijd zullen de overvloedige vruchten van dezen arbeid, zoowel in den voortgang des geloofs, als in de heiligheid des levens, tot Gods eer en voortplanting der christelijke religie, door Gods zegen, voor alle menschen blijken, en onzen Kerken gunst en aanwas veroorzaken” (Acta, 43). Wat zijn wij kwijtgeraakt?
De classis krijgt de opdracht ervoor te zorgen dat „een iegelijke kerk haar eigen predikant hebbe” (Acta, 25). Afgescheiden kerken krijgen hier huiswerk. Jongeren moeten geschoold worden „opdat dan de kerken nimmermeer bekwame predikanten ontbreken”. Scholen moeten „publieke plantsoen-hoven zijn, waaruit tot de bediening van het predikambt zoodanigen genomen worden, zoo menigmaal er nood zal wezen” (Acta, 44).
Er dienen jongens gezocht te worden uit „eerlijke en vrome” ouders geboren en „kloek van geest en van lichaam”. Er moet een zekere hoop zijn dat deze jongens als mannen in de dienst van de kerk nuttig kunnen zijn. In hen moeten „gewisse teekenen van godzaligheid, vroomheid en zedigheid bespeurd worden” (Acta, 45). Om kennis te maken met de praktijk moeten deze jonge mensen in de leer gaan bij dienstdoende predikanten. De Zeeuwen adviseren studenten internationaal ervaring op te doen aan universiteiten en in kerken. Als ze terugkomen, moeten ze naar de kerk en classis gaan, „verwachtende een wettelijke beroeping tot het predikambt” (Acta, 45). Deze aanpak beveelt de synode dringend aan bij de classes.
Eigen predikant
Dordt scherpt aan: wie in de lijn van de Dordtse synode wil gaan, moet de wekelijkse catechismusprediking trouw ter hand nemen. En dat liefst door de eigen predikant. Volgens Dordt mogen er immers geen vacante gemeenten zijn!
De predikantenvoorziening lijkt me daarom in de gereformeerde gezindte de grootste reformatie nodig te hebben. De strekking van het hele synodeverslag ademt het uit: elke gemeente moet een eigen predikant hebben. Daaraan werkten onze vaderen actief. Passiviteit verhoudt zich daar niet bij. Vandaag zou een eerste stap kunnen zijn dat kerkenraden ernstig overwegen bepaalde bekwame ambtsdragers te stimuleren tot het predikantschap.
Daarbij is de breedte van Dordt verfrissend. De synode raadpleegt buitenlandse theologen. Dordt zoekt het ook in den brede met het advies om theologische studenten internationale ervaring op te laten doen. Juist in de contacten met buitenlandse christenen leren voorgangers scherper te onderscheiden tussen hoofd- en bijzaken.
Zijn wij vaak behept met een bepaalde gelatenheid, het valt op dat onze vaderen in Dordt uiting durfden geven aan hun vaste hoop op zekere zegen. Bij het jubileum van Dordt verdient het de moeite na te gaan hoe ook wij nu die roemtaal kunnen gaan spreken.
De auteur is docent in het voortgezet onderwijs.