Romeinen 9 handelt over verkiezing tot heil
Wie op grond van Romeinen 9 individuele en collectieve verkiezing van elkaar losmaakt, neemt een bocht die Gods Woord niet neemt, reageert dr. M. Klaassen.
Wie op grond van Romeinen 9 individuele en collectieve verkiezing van elkaar losmaakt, neemt een bocht die Gods Woord niet neemt, reageert dr. M. Klaassen.
Wie de verkiezingsleer, zoals beleden op de Dordtse Synode, aanhangt, zit op een verkeerd spoor. Althans, volgens dr. H. Post (RD 29-10). Het gaat volgens hem in Romeinen 9 namelijk helemaal niet over de vraag wie God redden wil, maar wie Hij kiest voor Zijn dienst.
Wie zoals de Dordtse vaderen Romeinen 9 gebruikt als bron voor de opvatting dat God mensen verkiest tot redding (of verwerpt), licht het hoofdstuk uit zijn verband en legt het anders uit dan Paulus bedoeld heeft. De focus van dit hoofdstuk is namelijk niet de eeuwige bestemming van Ismaël en Ezau, maar hun plaats in de heilsgeschiedenis. En die is ondergeschikt aan die van Izak en Jakob. Bij de keuze voor deze twee gaat het niet zozeer om redding („daar zegt Paulus niets over”), maar om de vraag wie God kiest voor Zijn dienst, om Zijn doel met deze wereld te bereiken.
Deze opvatting is niet nieuw, zij wordt door menig nieuwtestamenticus aangehangen. Alleen, zij deugt niet. Romeinen 9 handelt wel degelijk over verkiezing tot heil. Vier redenen waarom dat zo is.
Context
Wie Romeinen 9 in zijn context leest, ziet dat Paulus’ bezorgdheid over Israël en de hartenkreet dat hij zijn zaligheid wel wil opgeven voor Israël niet zijn ingegeven door de overtuiging dat Israël zijn roeping heeft gemist, maar door het besef dat zovelen van zijn volksgenoten buiten het heil dreigen te vallen.
Dat dit op het spel staat, wordt bijvoorbeeld duidelijk uit vers 22 en 23, waar Paulus spreekt over „vaten des toorns tot het verderf toebereid” en „vaten der barmhartigheid die Hij bereid heeft tot heerlijkheid” – woorden die wel degelijk verband houden met de eschatologische bestemming van deze vaten (zie 2 Thess. 1:9 en 2:3 en 1 Thess. 2:12). Tevens is het Paulus’ grote zorg dat Israël de basis voor zijn rechte verhouding tot God zoekt in „werken der wet” in plaats van het geloof (vers 32).
Deze twee gegevens uit de directe context laten zien dat het in Romeinen 9 wel degelijk om heil en onheil gaat. Dat blijkt ook uit het directe vervolg in Romeinen 10: het gebed dat Paulus voor Israël doet, is tot hun zaligheid (”soteria”, verlossing).
Ezau
Ook voor Ismaël en Ezau is er plaats, schrijft dr. Post. In de tekst „Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat” (Rom. 9:13, een aanhaling van Mal. 1:2-3) moet dus niet zozeer gelezen worden dat Ezau verworpen is, maar dat hij een ondergeschikte plaats inneemt in Gods heilsplan.
Nu is het juist dat het Hebreeuwse woord voor ”haten” inderdaad te maken heeft met onderschikking, een mindere plaats innemen (zo moet ook Jezus’ oproep in Luk. 14:26 om vader en moeder te „haten” verstaan worden). Dat neemt niet weg dat het er sterk op lijkt dat Paulus hier ook spreekt over de eeuwige bestemming van Ezau. De sterke woorden van de Heere in Mal. 1:4 jegens Edom („een volk op hetwelk de Heere vergramd is tot in der eeuwigheid”) doen vermoeden dat Edom geen deel uitmaakt van degenen die delen in Gods heil. Ook het waarschuwende voorbeeld van Ezau in Hebr. 12:6 wijst in deze richting.
Valse tegenstelling
Een derde punt: collectieve verkiezing (zoals van Israël) sluit individuele verkiezing niet uit. De tekst: „Ik zal Mij ontfermen diens Ik Mij ontferm en zal barmhartig zijn dien Ik barmhartig ben” (Rom. 9:15) spreekt ondubbelzinnig over individuen („dien” is enkelvoud). En als Paulus schrijft dat Israël gerechtigheid zocht uit werken van de wet (vers 32) is dat niet slechts een collectief probleem, maar allereerst een probleem van individuen.
Kortom: de tegenstelling collectief-individueel is een valse tegenstelling; elk collectief bestaat immers uit individuen.
Hele Schrift
Ten slotte: het is een goed gereformeerd uitgangspunt dat teksten nooit op zichzelf staand beschouwd mogen worden. Schrift dient met Schrift vergeleken te worden en in het licht van de hele Schrift beschouwd te worden. Teksten als Joh. 6:44 („Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke”) en Hand. 13:48 („…er geloofden zovelen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven”) spreken duidelijk de taal van individuele verkiezing. Het is dan ook voluit rechtmatig om dit ook te betrekken op Romeinen 9.
Kortom, ik deel het verlangen van dr. Post dat zijn nieuwe verstaan van Romeinen 9 een vrucht zal worden van ”400 jaar Dordt” niet. Wie individuele en collectieve verkiezing van elkaar losmaakt, gaat te kort door de bocht. Sterker nog: hij neemt een bocht die Gods Woord niet neemt. Ook hier geldt: Wat God samengevoegd heeft, scheide de mens niet.
De auteur is hervormd predikant te Arnemuiden.