Dwalen door wiskundeland in kinderboeken
Een sprookjesachtig land vol avontuur waarin de lezer overduidelijk of juist onderhuids met wiskunde in aanraking komt. Dat is de manier waarop twee wiskundeboeken voor kinderen dit taaie maar interessante onderwerp onder de aandacht willen brengen.
Als je twee boeken ter recensie in de kast hebt liggen en je moet ze tot drie keer toe uit de kamer van je tienerdochter halen, weet je één ding zeker: deze schrijvers weten de juiste toon te slaan. Zeker als je bedenkt dat het onderwerp –wiskunde– al van de omslag afspat en deze dame alles wat met school te maken heeft per definitie saai noemt.
Dat zo’n boek aanslaat, komt door de manier waarop de schrijvers te werk gaan. Neem ”Rekenrijk”, waarvan het piepjonge wiskundewonder Stefan Buijsman een van de auteurs is. Twee klasgenoten, David en Emma, komen aan het eind van de wiskundeles op een wonderlijke manier via een geheime deur in een andere wereld terecht. Op hun tocht door dit rekenrijk komen ze weliswaar wat raadsels tegen en zelfs af en toe een getal, maar wat dit verhaal met wiskunde te maken heeft, blijft onder de oppervlakte. Al voel je als lezer wel aan: dit is niet zomaar een sprookje.
Dat duurt tot bladzijde 123. Daar begint het tweede deel van het boek, met als titel ”Waar was de wiskunde?” Dan blijkt dat in de meetwoestijn alles draaide om de stelling van Pythagoras, dat het spelletje steen-papier-schaar zijn geheimen verliest als je de grafentheorie beheerst en dat de gebeurtenissen op de niet-normaalberg zelfs van een argeloze lezer al een halve statisticus maakten.
Priemgetallen
Het uit het Engels vertaalde ”Alice in wiskundewonderland” pakt het anders aan. Ook hier gaat het om een meisje dat tijdens haar wiskundehuiswerk ongewild in een andere wereld terechtkomt. Alice haat wiskunde, en tot haar afschuw betreedt ze een land vol priemgetallen, breuken en tafels van vermenigvuldiging.
Tegen wil en dank moet ze haar stelling dat je niets aan wiskunde hebt, opgeven. Het zal je maar gebeuren dat je hopeloos bent verdwaald in een doolhof en je te horen krijgt dat een wiskundige altijd, maar dan ook altijd de uitgang weet te vinden. De truc is dat je altijd rechts óf altijd links afslaat en nooit een zijstraat voorbijgaat. Dat is zeker niet de snelste manier om uit een doolhof te komen, maar wel een manier die nooit faalt.
In de verdediging
Het maakt zomaar wat bewondering los voor de als duf en suf bekendstaande wereld van de wiskunde. Als je de paden op het getekende doolhof met je vinger volgt, moet je meteen toegeven dat er tegen deze wiskundige wet niets is in te brengen. Maar zelf zoiets bedenken, is andere koek.
De auteurs kennen het twijfelachtige imago van de wiskunde als geen ander. Dat blijkt bij beide boeken ook uit de intro, waarin ze behoorlijk in de verdediging schieten. Wiskunde is niet moeilijk en niet saai, wij zullen de lezer eens even een lesje leren, is de boodschap van de eerste pagina’s. Op zich begrijpelijk, maar dat punt overslaan en meteen het verhaal in gaan, had sterker overgekomen.
De sprookjeswereld waar de hoofdpersonen van beide boeken in duiken komt soms wat bevreemdend over, maar wordt nergens eng, grof of occult. ”Rekenrijk” en ”Alice in wiskundewonderland” zijn goed te volgen voor kinderen vanaf een jaar of tien, of te gebruiken in de wiskundeles.
boekgegevens
Alice in wiskundewonderland, Carlo Frabetti en Wendy Panders; uitg. Lannoo, Tielt, 2018; ISBN 978 94 014 4119 3; 175 blz., € 17,99;
Het rekenrijk, Stefan Buijsman en Govrien Oldenburger; uitg. Luitingh-Sijthoff, Amsterdam, 2018; ISBN 978 90 245 7945 7; 160 blz., € 15,99.