Zingen van Luthers ”Een vaste burcht” vraagt om ingetogen gemoed
De Reformatieherdenkingen rijgen zich volgende week weer aaneen. Het jubileumjaar van 500 jaar Reformatie (2017) heeft de gereformeerde gezindte niet moe gemaakt om het kantelpunt van 1517 op de agenda te houden. Terecht. Hoewel er zelfs na 500 jaar geen reden is om in overwinningsroes te geraken. Integendeel. Het beeld van de protestantse kerk als instituut is niet rooskleurig. De kerk is sterk gemarginaliseerd; door ‘de wereld’ en dankzij de kerk zelf. Reden temeer om de Reformatie te herdenken, redenen te over om dat ootmoedig, met ingehouden adem en met een hart vol bescheidenheid te doen.
Geen Reformatieherdenking of aan het slot zal het Lutherlied ”Een vaste burcht is onze God” klinken. Niet zelden staande gezongen, uit volle borst, met vol gemoed en het orgel liefst in het volle werk. Waarbij terecht de vraag gesteld kan worden of de tekst van het lied nog wel vertolkt wordt.
Als –naar men aanneemt in 1527– ”Een vaste burcht” ontstaat, is de weerstand tegen de zaak van de Reformatie fel, de eerste brandstapels roken al. Daarnaast ervaart Luther zich door de duivel aangevallen met ziekte, waaraan hij verwacht te sterven. Wat later is het de pest die zelfs zijn huisgenoten niet ongemoeid laat. Vanwege die zwarte dood moet ‘Luthers’ universiteit van Wittenberg verhuizen naar Jena in het Duitse Thüringen. De levensweg valt Luther hier onnoemelijk zwaar. Maar dichtend en zingend neemt hij zijn toevlucht tot Christus, en al zingende overwint hij zijn angsten voor de oude boze vijand.
”Een vaste burcht” kent vele vertalingen. De meest gebruikte in de gereformeerde gezindte is die van J. J. L. ten Kate. Onder invloed van deze vertaling, zo zeggen deskundigen, wordt Luthers pelgrimslied een echt 19e-eeuws romantisch strijd- en triomflied. En werkelijk, zo ferm en bombastisch kan het ook klinken. Maar wie kan zich in het Nederland van de 21e eeuw een voorstelling maken bij brandstapels en brandschatting? De taal van verlies en verdriet, het moeten afstaan van vrouw en kinderen, doet harten ineenkrimpen. Dat doet geen toontje hoger, maar lager zingen. Dat knijpt de lucht uit je keel; dan wordt Luthers gezang een lied uit de diepten, een lied van troost op hoop tegen hoop. Precies zoals de reformator het bedoelde.
Daar is in elk geval geen ruimte voor triomfalisme. ”Het brengt u geen gewin, wij gaan ten hemel in”, dicht Ten Kate. Het zal waar zijn, maar niemand marcheert onder tromgeroffel en met vlag en wimpel de hemel binnen. Het is alleen met het zicht op Luthers ”Held door God verkoren”.
Met Luthers lied is niets mis, hoewel over de vertaling te discussiëren valt. Het zingen van dit ”Hooglied van de Reformatie” is zeker ook niet verkeerd. Maar de prangende vraag blijft hóé we het zingen. Laat het maar ingetogen zijn. Met één uitkomende stem: Gods Woord houdt stand.