Docenten, ga bij Mozes in de leer
Het is de hoge plicht van elke christen die zich in gezin en school tot onderwijs geroepen weet om jonge mensen dé weg te wijzen, zoals Mozes dat deed in Deut. 6:20-15, zodat ze Hem leren kennen Die de Weg ís, benadrukt prof. dr. A. de Reuver.
Ook al gééft een docent geen godsdienst, hij lééft zijn dienst aan God toch wel? Hij is niet in de eerste plaats vakdocent, maar christenmens. Dat impliceert dat we onze leerlingen tijdens die cruciale levensfase, waarin zich een kluwen van vragen aandient, van antwoorden voorzien waar ze wat aan hebben. Bij dat vragencomplex denk ik vooral aan existentiële vragen.
De rol die een docent ook buiten het lesrooster vervult, is van eminent belang, althans wanneer hij of zij vertrouwen wekt. Nu is dit laatste een geschenk. Het hangt niet af van intellect of eruditie, maar van wat de Bijbel de ”vreze des Heeren” noemt. Iemand die werkelijk de Heere vreest, straalt gezag uit. Voor zo’n gezag zal geen leerling bang zijn. Maar hij krijgt er wel ontzag voor. En dat wekt vertrouwen, zelfs vertrouwelijkheid.
Maar ook al mag een docent zich van die vertrouwensrol bewust zijn, hij schudt geen oplossingen uit zijn mouw, maar hij zal voor de wijze woorden die hij spreekt voortdurend aankloppen bij Hem Die de Bron van waarheid en wijsheid is.
Impliciet is hiermee aangeduid hoe wij die wijsheid op leerlingen overdragen. Louter instrumenteel. Dat wil zeggen dat wij hangen aan Gods lippen en instrument zijn onder de adem van Zijn Geest. Wij hebben het niet in de hand dat onze woorden lánden en onze adviezen corrigerend en opbeurend zijn. Daartoe is er maar Eén bij machte: God. En Hij laat zich niet commanderen, maar wil gebeden zijn. Wie dit beseft, begint elke schooldag als een bedelaar.
Nepgoden
Hoe verloopt dit in de praktijk van het lerarenberoep? Tegen het eind van de woestijnreis sprak Mozes Gods Israël toe. Mozes was een man Gods, maar ook een man van het (jonge) volk. Hij legde zijn oor te luisteren bij God, maar luisterde ook naar de vragen van zijn mensen. Hij luisterde om zo te zeggen stereo.
Ik geloof dat zo’n luisterhouding ook voor docenten essentieel is. Luisteren naar wat de Heere zegt én naar wat een leerling zegt. Meer nog: zoeken naar wie die leerling ís. De hele leerling, dus niet alleen met zijn intellectuele bagage, maar ook in zijn emotionele ravage.
In Mozes’ tijd wemelde het van de vreemde en vaak verlokkende goden. Ze dongen allemaal naar Israëls hand. Net als de goden van vandaag dat doen naar ónze hand. Weliswaar onder andere namen en in een westers gewaad, maar met het aanbod van een soortgelijk menu: zingenot en vrijheidsdrift. Maar God roept: Nee, verslinger je aan die nepgoden niet. Ze beloven geluk, maar hebben het op je ondergang gemunt. Geef daarentegen Míj de hand. Ík ben je God.
Mozes zei: Scherp die woorden bij uw kinderen in. Maak ze leergierig, nieuwsgierig naar méér van deze God, Die leeft en hoort en redt. Zó is er maar één!
Precies hetzelfde geldt het christelijk onderwijs. Waar we in onze gebeden met de klas en onze woorden tot de klas deze God van harte aanbevelen, daar roept dat door de verborgen inwerking van de Heilige Geest het verlangen wakker om zó’n God nader te leren kennen.
Heiligheid
Laten we bij Mozes in de leer gaan. Daarbij wil ik op vier aspecten wijzen.
Het eerste waarin de man Gods ons voorgaat, is dat we zowel onszelf als de leerling om zo te zeggen in Gods tegenwoordigheid plaatsen. Op de vraag „Wat zijn dat voor getuigenissen?” dus op de vraag naar de zin van Gods geboden en beloften, maakt Mozes een omtrekkende beweging, teneinde door te dringen tot de kern van ons bestaan: Wie zijn wij en wie is God? „Wij waren slaven in Egypte, maar de Heere heeft ons uitgeleid.” Wij ontredderd, Hij de Redder! Dát moet vooropgaan.
Het tweede dat docenten met Mozes mogen doen, is ontzag wekken voor deze God, Die heilig is. Want onze God is weliswaar, om met Luther te spreken, een bakoven van vurige liefde, maar dit doet aan Zijn geduchte heiligheid niets af. De keerzijde van zijn bevrijdend handelen in Egypte was Zijn oordeel over de farao. Deuteronomium 6 verhult het niet.
Vergeven is Gods liefste en Zijn eigenlijke werk, toornen Zijn oneigenlijke werk, zeiden de reformatoren. Maar dat oneigenlijke werk is niet onwérkelijk! Aan Gods eindeloze geduld komt tóch een keer een eind. Bekering houdt in dat wij eerbied krijgen voor de ontzagwekkende majesteit van God, bij Wie we in het krijt staan en aan Wie we rekenschap verschuldigd zijn.
In Deuteronomium 6 geldt Gods oordeel weliswaar Egypte en niet Israël. Maar leert het hele relaas van de woestijntocht niet dat er ook onder het verbondsvolk legio mensen omgekomen zijn vanwege hun hardnekkige ongeloof? God is goed, ingoed, maar nooit en nergens goeiig en toegeeflijk. Heilig is Hij. En je krijgt Hem tegen als je Zijn goedheid versmaadt en Zijn geboden in de wind slaat. Dit krijgt extra klem in een tijd waarin ”alles moet kunnen”.
In de derde plaats hebben docenten hun leerlingen uitzicht te bieden, zoals Mozes dat deed: „De Heere leidde ons uit, om ons het land te geven dat Hij onze vaderen gezworen had.” Wat een perspectief! Toen, maar ook vandaag.
Onze jongelui bewegen zich in een ontwortelde wereld, een wereld van vluchtig vermaak, in het spervuur van eindeloze en vaak normloze informatie, onder het dwingende dictaat van alom presente massamedia. En wat levert dit op? Menigeen plukt de dag van vandaag, omdat de dag van morgen een ongewis zwart gat is. Onder heel wat bravoure en optimisme gaat vaak een lading onbehagen en vertwijfeling schuil. Dit bodemloze pessimisme hoeft geen christenjongere te delen. Het is door Gods genade achterhaald. God ontsluit een vergezicht.
Weer: Híj. Niet wij. Wij keren de crisis niet. We hebben hoop, een hoop die niet beschaamt, omdat de liefde Gods in onze harten uitgegoten is. Die hoop staat niet te kantelen, maar ligt vastgeschroefd in de belofte van Gods toekomst, gewaarborgd in het verleden van de heilshistorie. Twee onwankelbare pijlers, onder een brug die het nooit begeeft! Wat Christus eens voorgoed aan het kruis verwierf en in Zijn verrijzenis aan het licht bracht, daar laat Hij bij Zijn wederkomst al de Zijnen definitief in delen. Gegarandeerd! Dáár gaat het heen, voor allen die Zijn verschijning hebben liefgekregen.
Omtuining
Het vierde aspect van wat ons te doen staat, is het dienen van deze God en Heere aan te prijzen. „Hij gebood ons immers al zijn inzettingen te doen, om de Heere onze God te vrezen, ons voor altoos ten goede, om ons in het leven te behouden” zei Mozes.
Gods geboden knellen het leven niet af, maar vormen een omtuining waarin je veilig bent. Wie God vreest en Zijn geboden houdt, is van God niet bang. Die is maar voor één ding bang: Hem verdriet doen. Wie zou Hem niet willen behagen Die we liefhebben omdat Hij ons eerst heeft liefgehad? Het zal een docent tot diepe verwondering zijn als een oud-leerling hem toevertrouwt: „Wist u dat ik mede door uw onderwijs destijds tot Jezus ben geleid? Ik geloof niet meer om wat ú toen zei, maar ik heb het uit Zijn eigen mond gehoord.”
De auteur is emeritus hoogleraar vanwege de Gereformeerde Bond binnen de Protestantse Kerk in Nederland. Dit artikel is gebaseerd op de toespraak die hij op 26 september hield tijdens het afscheid van A. J. Vogel als directeur van het Calvijn College in Goes.