Terugtrekken of participeren?
In de Waalse kerk in Den Haag wordt elke maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze week sprak mr. D. J. H. van Dijk (SGP).
Participeren of terugtrekken, er zijn of er niet zijn… Moeten christenen zich terugtrekken uit het publieke leven of daarin voluit participeren? Die vraag lijkt voor een gereformeerd mens eenvoudig te beantwoorden. En zeker voor christenpolitici. Als je hen opensnijdt, vind je allemaal kleine Kerstentjes en Kuypertjes: „Geen duimbreed is er op deze wereld waarvan Christus niet zegt: Het is mijn!” Heel de samenleving en heel de staat moeten gekerstend worden.
Toch is dit een te simpel antwoord. De tijd speelt ook een rol. Ik kan als christenpoliticus de missionaire Paulus citeren, maar ik kan ook het accent laten vallen op Johannes, de banneling op Patmos.
In Openbaring 22:11 lezen wij: „Die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe; en die vuil is, dat hij nog vuil worde.” Oftewel: Op een bepaald moment is de maat vol en is er geen ruimte meer voor bekering. Wie God dan echt niet wil dienen, moet maar doorgaan in zijn zonde. De gelovigen moeten zich hierdoor niet laten afleiden. Zij moeten niet letten op de wereld of op de mensen om hen heen. Zij moeten hun ziel redden. Of zoals Johannes op een andere plek zegt: „Wij weten dat wij uit God zijn, en dat de gehele wereld ligt in het boze. (1 Joh. 5:19) ” Hier klinkt de notie van distantie. Houd afstand van de wereld. Niks missionair elan dus, laat staan theocratische idealen.
Komt zo’n tijd – de tijd van de antichrist – niet dichterbij? Een seculiere tijd, die alles wat van God is, dreigt te verstikken? De waarschuwende woorden van Johannes mogen we niet lichtvaardig van ons laten afglijden. Tot welke houding dwingt de tijd ons?
Lastig. Waakzaamheid is in ieder geval geboden. Maar ook nuchterheid. Op dit moment hebben christenen volop ruimte om deel te nemen aan het publieke leven.
Er zijn zelfs christelijke partijen vertegenwoordigd in het kabinet! Wat ligt er een verantwoordelijkheid om van die ruimte gebruik te maken. We weten immers niet hoe lang die ruimte er nog zal zijn.
In die zin kan ik mij wel vinden in de oproep van de Canadese filosoof J. K. A. Smith in zijn boek ”Awaiting the King”. Volgens Smith draait het om ”voorzichtige kritische participatie” én om ”ad hoc antithese”. Oftewel: christenen moeten zich niet terugtrekken uit het publieke leven, maar zich ook niet laten inpakken door een seculiere cultuur. Waar nodig moet die cultuur scherp ontmaskerd worden.
De ruimte voor christenen in de politiek mogen we dus kritisch benutten. Dan gaat het erom dit op de juiste wijze te doen. Welk beeld van God zetten wij neer in de politiek? Dat is een belangrijke vraag.
Want stel nu eens dat het saldo nul is, of zelfs negatief. Al dat geploeter en gepraat van christenpolitici. Al die verheven doelen van christelijke politiek. Al die campagnes en mediaoptredens. Goed bedoeld, maar toch te menselijk gedacht. Alsof wij God een handje moeten helpen door een partijtje mee te blazen.
Op onbewaakte momenten borrelen deze gedachten zomaar omhoog. Bijvoorbeeld als ik denk aan die reformatorische jongen die zijn gelovige ouders, een boerenfamilie in Barneveld, met slaande deuren verliet om het ruige, seculiere leven in Amsterdam te gaan genieten. Dit leven bracht hem in de goot. Hij had geen cent meer en niemand die naar hem omkeek.
Op de bodem van zijn bestaan schreef hij een brief naar zijn ouders. Hij bekende zijn schuld tegenover hen en vertelde dat hij graag weer naar huis wilde. Hij durfde echter niet te komen, omdat hij bang was dat zijn ouders hem zouden afwijzen. Daarom schreef hij dat hij wilde komen met de trein, die vlak langs de boerderij van zijn ouders zou rijden. Als zijn ouders dan een wit laken aan de waslijn zouden hangen, wist hij dat hij welkom was. Als er geen laken hing, zou hij begrijpen dat hij nooit meer hoefde aan te komen bij zijn ouders.
Een paar dagen later zat de jongen in de desbetreffende trein. Hoe dichter hij de boerderij naderde, hoe zenuwachtiger hij werd. Zijn adem haperde en hij durfde niet naar buiten te kijken. Daarom vroeg hij een medepassagier of die naar buiten wilde kijken en het wilde zeggen als er bij een oude boerderij een wit laken aan de waslijn hing. Die medepassagier wilde dat best doen en ging voor het raam van de trein staan. Zijn mond viel open. „Kijk, kijk. Moet je nou eens zien! De hele waslijn hangt vol met witte lakens! Maar niet alleen de waslijn, ook de eikenbomen die ernaast staan, en uit alle ramen wapperen lakens. Wat is dit?”
Wat dit is? Het is het gezicht van de wachtende God, bij Wie zondige mensen altijd welkom zijn. Hij staat op de uitkijk om verloren zonen te omarmen.
Slagen christenpolitici erin om dit gezicht, het ware gelaat van God, te tonen? Ik heb begrip voor diegenen die hierbij soms kritisch de vinger leggen. Als christenpolitici een valse indruk van God geven, dan zijn al hun bezigheden schadelijk. Dan is het eindsaldo van hun inzet negatief.
Soms kan ik mijzelf in de Eerste Kamer horen spreken. Het is verboden om te scheiden. Het is verboden om drugs te gebruiken. Het is verboden om te gokken. Het is verboden om naar de hoeren te gaan. Het is verboden om je verpieterde leven te beëindigen. Gebod op gebod, regel op regel, terwijl God een God van genade en barmhartigheid is.
Esther Maria Magnis schrijft het zo ontdekkend in haar boek ”Mintijteer”: „En overal waar de mens probeert met het heilige om te gaan, kan hij slechts falen. Zodra de mens de verantwoordelijkheid in handen krijgt voor iets groots, gaat hij de mist in.” Ligt dit risico in de christelijke politiek niet levensgroot op de loer?
Hoe kunnen christenpolitici voorkomen dat zij andersdenkenden een verwrongen beeld van God geven? Voorkómen dat God wordt neergezet als louter eisend in plaats van schenkend?
Dat kan slechts op één wijze. Zij zullen geregeld iets moeten zeggen over het hart van het Evangelie. Over genade en ontferming. Zij zullen met regelmaat naar Christus moeten wijzen. En daarbij niet verzwijgen dat zij het zelf ook elke dag weer van Zijn genade moeten hebben.
Het spreekgestoelte in de Kamer is geen preekstoel. Helemaal waar. Maar als christelijke politiek niet mag leiden tot een onzuiver beeld van God, dan is dit onontkoombaar. Het zal wat wezen als van christenpolitici gezegd moet worden dat zij beter met een molensteen om de hals in de Hofvijver geworpen hadden kunnen worden (Lukas 17:2).
Zondaren zijn welkom bij de Heere God, dankzij de kruisdood van Christus. Omdat Hij afdaalde in onze doem. Deze waarheid moet uitgedragen worden door christenpolitici, maar evenzeer door predikanten en iedere christen. Hoe onbegrijpelijk ook, zo verloren en schuldig als wij zijn, zijn wij welkom bij God. Hoe meer mensen zich voor Hem buigen, hoe liever het Hem is.
Als slechts één enkele zondaar zich bekeert, wordt er al gejuicht in de hemel. Stel nu eens dat we met z’n allen komen: heel Haaglanden en al die verloren zonen van het Binnenhof erbij. Dan vinden de engelen in de hemel voor zóveel vreugde geen tranen meer.
De auteur is lid van de Eerste Kamer voor de SGP.